De vrolyke zanggodinnen, of Mengelwerk van vernuft
(1781-1782)–Anoniem Vrolyke zanggodinnen, of Mengelwerk van vernuft, De– Auteursrechtvrij
[pagina 140]
| |
De Koning zei, bedaard en koel,
Ik, die myn eigen zwak gevoel,
Gaf aan den man misschien wel reden om te klagen.
Het leed maar zes of zeven dagen,
Wanneer den Troonvoogd werd berigt
Hoe de Officier, getrouw aan eed en woord en pligt,
Zich had beklaagd by een' der Grooten,
Dat hy voor al zyn zorg en vlyt,
Voor al zyn moeite en dienst, aan 't Vaderland gewyd,
Nog nooit een gunstbewys had van den Vorst genoten.
De Vorst erkende dit, en nam 't besluit met één,
Om hem, naar zyn verdienste, een jaargeld toe te leggen,
Dit was geen volle week geleên,
Wanneer men aan het Hof hoorde als iets wonders zeggen
Dat de Officier, die jaar en dag,
Zoo sterk als iemand kan of mag,
In Vorst en Staatsbestier de souten aan dorst wyzen,
Nu telkens bezig was met 's Konings gunst te pryzen.
De Koning hoorde 't ook, en 't antwoord dat hy gaf,
Was in dit kort gezeg gelegen:
Ik won dus meer door gunst dan iemand won door straf.
Een Krygsman, die my laakte, is heden my genegen.
|
|