De vrolyke zanggodinnen, of Mengelwerk van vernuft
(1781-1782)–Anoniem Vrolyke zanggodinnen, of Mengelwerk van vernuft, De– Auteursrechtvrij
[pagina 139]
| |
Bood aan een brave Vrouw, die ongemeen verstand
Met ware deugd en schoonheid paarde,
Met zyne liefde een' Diamant.
De steen was groot en fraai, en van onschatbre waarde,
Hy zwoer haar, by zyne eer en trouw,
Dat hy haar alles wat zy wenschte schenken zou,
Zoo hy slegts uit haar mond mogt hooren,
Door welk geschenk of daad haar gunst hem was beschoren,
En waar 't gevoeglykst kon geschiên
Haar dikwerf in persoon te zien.
Haar antwoord was: myn Vorst! 'k beloof en schenk myne agting
Aan eere en trouw en deugdsbetragting.
Men ziet my in de Kerk: ik leef voor myn' Gemaal,
En laat my zonder hem nooit in gezelschap vinden.
De Vorst bespeurde klaar, na zulk een vrye taal,
Dat hy zich vrugteloos iets meer zoude onderwinden.
Hy roemde hare trouw, schonk haar den kostbren ring,
En zei: 't is een geschenk, waarvoor ik niets beding.
|
|