De vrolyke zanggodinnen, of Mengelwerk van vernuft
(1781-1782)–Anoniem Vrolyke zanggodinnen, of Mengelwerk van vernuft, De– Auteursrechtvrij
[pagina 303]
| |
Dat ziet men aan uw slaven,
Uw zweeten en uw draven.
Gy hebt veel zilver en veel goud:
Gy hebt een ryke Vrouw getrouwd:
Nog hebt gy veel verworven,
Dat u is aangestorven.
Een schat hangt u nog boven 't hoofd.
Waarom u dan zoo afgesloofd,
Dat g', om nog meer te rapen,
Geen' nagt gerust kunt slapen?
Gy hebt een onwaardeerbaar land,
Rondom met houtgewas beplant;
Het geeft u overvloedig,
Nog agt g' u niet voorspoedig.
Gy hebt veel huizen in de Stad:
Maar telkens kwelt u dit of dat.
Schenkt d' oogst u ryklyk Koren,
Het geldt niet naar behooren.
Uw Schepen komen vol uit Zee,
En brengen groote winsten mee:
Doch kunnen, hoe geladen,
Uw hebzugt niet verzaden.
Hoe ryker winst u 't Oosten geeft,
Hoe minder gy in ruste leeft:
Gy moest, om 't lot te pryzen,
Uw winst nog meer zien ryzen.
| |
[pagina 304]
| |
Hoe zeer gy rent' op rente gaart,
Nog wordt gy armer dan gy waart.
Hoe lang volhardt g' in 't ploegen?
Wanneer zult g' u genoegen?
Toen gy maar pas de helft bezat
Van uw' opeengehoopten schat,
Toen waart gy bly en lugtig,
Toen scheent gy min schraapzugtig.
Te voren ging uw pot te vuur:
Nu schynt u alles haast te duur:
Nu koopt gy doode platvisch,
Die slegter is dan katvisch.
Uw zuivel is beschimmeld smout,
Uw garstig spek veel jaren oud:
Steeds laat gy scharbier brouwen,
Om zuinig huis te houwen.
Het vuur, dat gy des winters stookt,
Vlamt weinig, schoon 't geweldig rookt.
Uw Turf wil nimmer vonken:
Hy 's nat, ja haast verdronken.
Gy koopt dien om een leur of zeur:
Hy duurt, al brandt hy juist niet deur.
Dus snydt g' aan alle zyen:
Nog kunt gy niet bedyen.
Het goed heeft u, maar gy geen goed;
Dus zyt g', ô Vriend! een arme bloed.
| |
[pagina 305]
| |
Had God u min gegeven,
Dan zoudt gy ruimer leven.
|
|