De vrolyke zanggodinnen, of Mengelwerk van vernuft(1781-1782)–Anoniem Vrolyke zanggodinnen, of Mengelwerk van vernuft, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende De staatzugtige. Een Geestlyk Heer, die, lange jaren, Op 't Kardinaalschap hoopte, en, wat men voor hem deed, In deze hoop zyn dagen sleet, Totdat hy, hoog bejaard, ter starren is gevaren, Sprak deze taal, op zekren dag, Tot eenen Vriend, dien hy gezond en vrolyk zag: Wat doet gy tog, myn Heer! om zoo vernoegd te leven? Ik hou, zoo wel als gy, myn rust, 'k Eet mede daaglyks wat ik lust, En egter ben ik nooit van zorg en smart ontheven. Ik vind het waar genoegen niet: 'k Ben bleek en mager als gy ziet: De slaap ontwykt myn oog: 'k tel 's nagts de sleepende uren. Waar ik verpoozing zoek, myn harteleed blyft duren. Hoe kom ik zo te ontvreên, en gy zoo welgemoed? [pagina 284] [p. 284] Myn Vriend, was 't antwoord, 'k zal u de oorzaak kortjes zeggen: De hoed maalt u in 't hoofd: hy blyst daar steeds in leggen; Maar ik, 'k wensch tot uw nut, dat gy dit vast gelooft, Hou mynen hoed wel op, doch heb hem nooit in 't hoofd. Vorige Volgende