De vrolyke zanggodinnen, of Mengelwerk van vernuft
(1781-1782)–Anoniem Vrolyke zanggodinnen, of Mengelwerk van vernuft, De– Auteursrechtvrij
[pagina 261]
| |
Om zich te zetten aan hunn' disch.
Hy kwam, op 't heusch verzoek van vrienden en bekenden:
En nam tog nimmer voor, 't geen hier te melden is,
Om zynen Lyfknegt weg te zenden.
Op zekren tyd, aan 't huis van een aanzienlyk' Heer,
Te gast verzogt met vele Grooten,
Zat hy naast eenen Graaf, die nooit voor deze keer
Een pope zag by Dischgenooten.
De Graaf bespeurde en hoorde ras,
Dat 's Digters byzyn naar den zin van allen was,
En dat hy dag aan dag, aan 't huis van ryke vrinden,
Zich kon ter maaltyd laten vinden.
Dit wekte zynen lust om, door een schampren slag,
Den wydvermaarden pope eens braaf ten toon te stellen,
Door 't wekken van een luid gelach,
By al de blyde medgezellen.
't Besluit, zoo sprak hy, uit de praat,
Dat ge aan uw eigen huis haast nooit ter tafel gaat.
't Is waarlyk een plaisierig leven.
Maar ik begryp nog niet waarom gy niet besluit
Uw' Lyfknegt zyn congé te geven.
Wat hebt ge aan hem? Hy loopt u na: en lacht u uit.
De schrandre pope is niet verlegen,
Maar heeft een antwoord klaar, dat op dit schertzen past.
'k Heb, zegt hy tot den grooten Gast,
Niet meer dan eenen knegt, die me uitlacht op de wegen:
Maar zulk een magtig Heer als gy,
Betaalt wel een dozyn voor hunne spotterny.
|
|