De vrolyke zanggodinnen, of Mengelwerk van vernuft(1781-1782)–Anoniem Vrolyke zanggodinnen, of Mengelwerk van vernuft, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 256] [p. 256] Het juiste berigt. Een snaak, die, by zyn goede Vrinden, In wier gezelschap hy een bly vermaak mogt vinden, Wat laat gebleven was, ging, midden in den nagt, Al zingend langs de straat, om vrolyk t'huis te komen, Dit werd hem kwalyk afgenomen Door een' gestrengen Ratelwagt, Die, knorrig van humeur, geen vrolykheid kon dulden: Deez' vraagt hem naar zyn' naam: myn naam is veertien gulden, Was 't antwoord dat 'er kwam; 'k weet niet dat ik u ken, Voer de ander voort, en waar mag tog uw woning wezen? Myn woning, zegt hy, is daar ik zelfs Koning ben. Men denk' wat vragen op dat antwoord zyn gerezen. Waar komt gy tog zoo laat van daan? Van elders, waar gy graag op uwe beurt zoudt gaan. En werwaards zult ge u nu begeven? Nu, Vriendschap! gaa ik naar een plaats, Van waar gy zelf, met al uw maats, Indien ge 'er komen dorst, u spoedig zaagt verdreven. De Nagtwagt werd zo vreeslyk gram, Dat hy den man gevangen nam, En in de corps du gard' tot 's morgens hield besloten. Des morgens stelt men hem te regt, Terwyl de Ratelwagt, met schampre woorden, zegt Hoe hem het spotten heeft verdroten. [pagina 257] [p. 257] De man ontkent den grond der klagt Die tegen hem wordt ingebragt, En zweert dat hy volmaakt de waarheid heeft gesproken. Myn naam is Ryer, vaart hy voort, 'k Ben Koning in myn huis, dewyl 't my toebehoort. 'k Zat by myn vrienden wel te drinken en te rooken, En heb geen schepzel kwaad gedaan; Maar ging naar huis, om by myn Vrouw te bed te gaan. Men vond hier geenen grond om hem ter straf te dagen: Men lachte, en heeft den knaap ontslagen. Vorige Volgende