De vrolyke zanggodinnen, of Mengelwerk van vernuft(1781-1782)–Anoniem Vrolyke zanggodinnen, of Mengelwerk van vernuft, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende De voorzigtige afgezant. Toen de agtste Hendrik zich, in 't magtig Engeland, Den hoogsten rang en naam van Koning zag beschoren, Benoemde hy een' Heer uit aadlyk bloed geboren, Naar 't Fransche Ryk als Afgezant, Om daar den Vorst, uit naam van 't Britsche Hof, te raden Dat hy, gedagtig wat hy Hendrik was verpligt, Dien Koning, in dat tydsgewrigt, Vooral niet tergen moest door onbedagte daden. [pagina 245] [p. 245] De man, tot dezen post door Hendrik aangezogt, Begreep wat groot gevaar dit ampt van eer verzelde. Zyn leven scheen hem reeds veel meer dan half verkogt, Als hy den Franschen Vorst de zaak voor oogen stelde. Hy dringt dit by zyn' Meester aan, En zegt, myn Vorst! ik moet naar uw begeerte gaan, Wat onheil ik my ook in Frankryk stel voor oogen. François, een Koning, die oploopend is van aart, Zal van een' Engelschman geen vrye taal gedoogen. Zoo aan het Fransche Hof u eenig kwaad weervaart, Dus antwoordt Hendrik hem, zal ik u wraak verschaffen; 'k Zal, zoo men u van 't licht berooft, Dien moord aan al de Franschen straffen, Die in myn landen zyn: 'k beloof u aller hoofd. Helaas! zegt de Edelman, al wil me uw gunst verrassen, Nog denk ik aan myn werk met vrees: 't is vol gevaars: Ligt zou geen enkle kop van al die Martelaars, ô Vorst! op myne schouders passen. Vorige Volgende