De vrolyke zanggodinnen, of Mengelwerk van vernuft
(1781-1782)–Anoniem Vrolyke zanggodinnen, of Mengelwerk van vernuft, De– Auteursrechtvrij
[pagina 229]
| |
Een felle storm, die hevig woedde,
Was oorzaak dat Matroos het aklig denkbeeld voedde
Dat alles zou vergaan: men wagtte, in dezen nood,
Elk oogenblik een wissen dood.
De nieuwe Reiziger was als de rest verlegen,
Of liever ruim zo veel bezwaard:
Nu sloeg hy de oogen hemelwaard,
Dan scheen 't of hy den storm tot deernis wou bewegen.
Hy bood, een oogenblik daaraan,
Aan Sint Christoffel, zyn beschermer, groote zaken.
Voor dezen wilde hy een waschkaars laten maken,
Zoo groot als 't grootste Beeld, dat ergens had gestaan.
Een van de maats, die juist het woord
Van dezen Kwibus had gehoord,
Zei: kaerel, ben je mal? waar zou je die tog halen?
Men kan, met al den overvloed
Van geld en schat en waereldsch goed,
Zoo groot een Waschkaars niet betalen.
Hy, die in nood dit aanbod deed,
Had nu zyn antwoord haast gereed,
En sprak, wat durft ge my zoo onbedagt verwyten?
Ik zal, zoo ik behouden blyf,
My nooit van myn belofte kwyten.
Myn woord dient maar alleen tot berging van myn lyf;
Maar mag ik ooit het land betreden,
Dit luister ik u zagt in 't oor
Opdat de Heilig 't zelf niet hoor,
'k Zal voor Christoffel dan geen enkle duit besteden.
|
|