Hekeldigt tegen de geldzugt.
Heeft dan het Goud, Antoon! uw hart geheel gevangen?
Is rykdom al uw lust, uw eenigste verlangen?
Knielt gy met eerbied neêr voor zulk een' valschen God,
En zyt gy, veel te dwaas, op zyne gunst verzot?
Wat baat u deze gunst: gy moet uw' schat bewaken.
Steeds kwelt u slaafsche vrees van alles kwyt te raken.
| |
Daar u de honger plaagt, beeft gy, ô ryke gek!
Verlegen met uw goud, gestadig voor gebrek;
Terwyl uw luizen vast van zwaren honger razen,
Nog magerer dan gy, op wiens gebeent zy azen,
En elk een asschrik heeft van uw' gelapten rok,
't Livrei van eenen Vrek of vuigen bedelbrok,
Korts op de luizenmarkt gekogt voor 't geld, verkregen
Door spelden, die gy zelf gezogt hebt op de wegen.
Bedenkt gy nimmer dat het goud, uw waardste vriend,
Den stommen Afgod, dien gy aanbidt, eert en dient,
U door Natuur alleen op Aarde werd gegeven,
Om eerlyk, als een Mensch, van dit geschenk te leven.
Wel spaarzaam, maar niet vrek, opdat van u 't gemeen,
Voor werkzaamheid en vlyt, een deel verkreeg ter leen:
Gelyk gy 't in uw wieg ook hebt ter leen ontvangen,
Om 't hier te laten, als gy 't eind ziet van uw gangen?
Gy wekt, met al uw geld, slegts deernis in elks hart,
Wanneer men u ziet gaan, gekromd door bittre smart.
Wat helpt u al uw goud, dat gy nog ziet vermeêren,
Daar gy 't verkwisting noemt een' stuiver te verteeren,
En liever sterven wilt van kwelling en gebrek?
Gy zyt een zwyn gelyk, dat wroet in zynen drek:
Gy deed geen schepsel goed in uw geheele leven.
Bedenk tog dat, wanneer u de adem zal begeven,
Uw uitgemergeld lyf ten grave wordt besteld,
En 't aas der wormen wordt, uw saamgewoekerd geld
Een' milden Erfgenaam zal door de vingers druipen,
Terwyl elk lagchen zal om uw verkeerde stuipen.
Wat zal 't u baten dat gy in het best der Stad,
Uw eigendommen, uw gekogte huizen hadt?
| |
En dat men zeggen kon dat uwe Landeryen,
Het gantsche Vaderland in ieder streek doorsnyen.
Wat! zal men zeggen: is dat ryke Varken dood!
Dat in geen veertig jaar een' stuiver gaf voor brood,
Maar steeds liep op de klap, en spys en drank ging halen
By luiden, die hy met beloften kon betalen.
Wanneer hem iemand ried: wees vrolyk, stook wat vuur,
En warm u aan uw haard; de turf is thans niet duur.
Verkwister! was 't bescheid, by Slempers hoog geprezen,
Kan in 't aanstaande jaar niet alles duurder wezen?
Zoo spreekt men, als men u, tot elks genoegen, mist,
Terwyl uw erfgenaam zal danzen op uw kist.
|
|