Een Nieuw Lied.
Stem: Een Kuypertje, enz.
1.
Een Pluimgraaf uit koedryvers stand,
Met zeven dubbeltjes overgevlogen,
Zogt vrouw Fortuin in Nederland;
Maar vond zig straks door haar bedrogen,
Nederlands goud hadt hem vergast,
Schoon 't Pypers partje hem beter past,
Hengsten maar, hengsten maar, zo het behoort,
Het goud had onzen mof bekoord.
2.
In Vrankryk blinkt toe zo viet gold,
Denkt vrouw Fortuin daar meer der gonstig,
Dagt onzen held, daar heen gerold,
Men snydert daar zo vlytig en konstig,
Ich wol daar neemen eenen let,
Of speelen myn fluitken, ik meen de fles.
Hengsten maar, hengsten maar, zo het behoort,
De mof vliegt naar een ander oord.
| |
3.
Ons Pluimgraaf wierd nu Tailleur,
En had zig propertjes opgetogen,
Hy leek nu wel een pauvre Seigneur,
Nu weer na Holland overgevlogen,
Voor honderd guldens of een duit,
Speeld hy in 's Hage op zyn fluit,
Hengsten maar, hengsten maar, zo het behoort,
Voor honderd guldens of een oord.
4.
Wie dagt toen dat ons Pluimengraaf,
Dees zwerveling uit der moffen horden,
Die oude hern und phaffer slaaf,
In Holland redenaar zou worden,
Dat deeze pauvre en gladde Seigneur
Van Kousen, zou worden Fabrikeur,
Hengsten maar, hengsten maar, zo het behoort,
Gantsch vlytig aan het braaijen voort.
5.
Als 't Vaderland aan ziekten kwynt,
Heeft onzen held geneezingsmiddelen,
Maar laaste! zo als 't my toeschynt,
Wil hy eerst in uw zakken kiddelen,
Op dat gy zoud geven ieder wat,
Om kousen te braaijen in deeze Stad:
Hengsten maar, hengsten maar, zo het behoort,
Misschien gaat de mof met de buidel voort.
6.
Heil zy u allen toegelegt,
Heil zy die Neêrlands wet en maaken;
Heil zy myn oude Meesterknecht,
Door ons zal 't volk aan brood geraaken,
Heil zy myn oude moffe fluit,
En daar meê is het schouwspel uit,
Hengsten maar, hengsten maar, die niets on geeft,
Dat deez' voor onzen hengststaf beeft.
|
|