De vrolyke openhartige minnaar
(1795)–Anoniem Vrolyke openhartige minnaar, De– Auteursrechtvrij
[pagina 82]
| |
Stem: Als 't begint.
WAt is de Jongheyd zonder Minnen,
Het is een lieve zonder vreugt,
Steld d'Min dan in u zinnen,
En bemind terwijl gy meugt:
Want als de Ouden dag zal komen,
Als men niet meer Minnen kan,
Dan is u d'vreugt ontnomen,
Waer tot diend het leven dan.
Ziet de Vogelen, ziet de Dieren,
Ia ziet al wat leven heeft,
Ziet de kleynste van de Mieren,
Hoe zy Hert om Herten geeft,
Hoe zy in haer Ionge Dagen,
Tot malkander zyn gezind,
Hoe zy weder-liefde dragen,
Zo dra men haer bemind.
Aerdsche Bloempjes onderscheyden,
Die zig wonder schoon van moed:
In het zoetste van d'teyden,
Schoonz' in uw Boezem voed,
Zegt eens, eu geestig Wezen:
Of u schoonheyd aerdig kind
Dat van ons hier werd geprezen,
Niet vergaet gelyk de Wind.
Schoon Godin scheyt dog behagen,
Als men u Liefde aenbied;
Wild dog weder-liefde dragen,
De koelheyd past de Ionkheyd niet
| |
[pagina 83]
| |
Wat baet uw'Roode Wangen,
Als men die genieten kan:
Kan de Min u Ziel niet vangen,
Waer toe diend u Schoonheyd dan.
Als het Kruyd, en schoone Bloemen
Dat 's Somers lieflyk staet,
Wat Gewas men ook kan noemen:
Schiet ook daer door haer' Zaed:
In de stille Waterstroomen,
En ook in de Woeste zee:
Wat voor Monsters daer uyt komen,
Liefste door de Min al mee.
In de Min zeer hoog geprezen
Wil ik volherde, want
Het moet wel een droogaerd wezen,
Die niet voelt de Minne brand,
Ban dan uyt 's Wereld deelen,
Zo een Beeld moet hier niet zyn,
Die is hun wel tot verveelen,
Die noyt voelt de Minne pyn.
|
|