| |
Een Nieuw Lied, op het Afscheid nemen van een Vrywilliger aanzyn Beminde.
Op een Aangenaame Wys.
Vaarwel myn kind de tamboer slaat,
Wat baat dit schreijen; wat helpt dit klaagen,
De pligt roept my ik ben Soldaat;
Vertroost u dus wilt u niet plagen,
Eervol is de Soldaten stand,
Verdedigd is het Vaderland,
Dat moet ieder een achten,
Ja, hartjelief! vertroost u dus,
En geef my nog een afscheids kus,
Gy blyft in myn gedachten.
Vaartwel! adieu, myn hart is vol,
De traanen hinderen my in 't spreken,
Ja deze scheiding maakt my dol,
Het woord blyft in de keel my steken,
o Maagden! ach, bespot my niet,
De oorzaak hier van myn verdriet,
| |
| |
Kan u ook eens bejeegnen;
Beklaagt my met gevoelig hart,
Hebt medelyden met myn smart,
o Liefje! hoort myn afscheids woord,
Houdt op met zuchten en met razen,
Adieu! adieu! ik moet nu voort,
Hoord, hoord, de marsch word reeds geblazen,
De laatste kusch voor deeze keer,
Ik zweer zo dra als ik kom weer,
Dan zal ik met uw trouwen;
Ik schryf u hoe het met my staat,
Met ieder Veldpost die 'er gaat,
Daarop kunt gy zeker bouwen.
Och! och! hoe zal my nu gaan?
Belemmert zyn al myn zinnen;
Gy weet wel wat gy hebt gedaan,
Och! och! wat zal ik nu beginnen,
Gy neemt het ligt; doch ja voorwaar,
Ziet, ik gevoel my al te zwaar;
Wat ik voor smart moet dragen,
En schieten zy u voor den kop,
Dan ryst myn ong'luk op den top,
Ik waag myn leeven en myn bloed,
Dit zal en moet u niet bezwaaren,
| |
| |
Getrouwe liefde geeft my moed,
De Hemel zal my wel bewaaren,
Omhelst my nog ik moet nu gaan,
Myn Compagnie komt al reedsaan,
'K moet in 't gelid my stellen,
Men ziet de Vaandels en den staf,
Kom veeg u maar de traanen af,
Uw beeld zal myn verzellen.
Als gy maar niet een voet of hand,
In een Bataillie mogt verliesen,
Of hier of daar in een vreemd Land,
Een ander Vrouw u mogt verkiesen,
Dan bragt gy my in groote nood;
Ja zeker kwynde ik my dood;
Zoud gy my eens vergeeten,
Trouwloosheid straft zyn eigen Heer,
Bedroge liefde kwelt, maar meer,
Kwelt nog een kwaad geweeten.
Trompetter. Pouken, rom, bom, bom,
Hoort men nu reeds op alle straten,
Tram, bam, tram, bam, slaat al de trom;
Adieu! ik moet u nu verlaaten,
Kom kind nog eens aan 't hart my druk;
En drink met my een afscheids stuk,
In onmagt viel dat arme kind,
Hy kust haar, wenend, nog gezwind;
En moest haar nu verlaaten.
|
|