De vrolyke zee-lieden, verheugd over de vrye zeevaart(1800)–Anoniem Vrolyke zee-lieden, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende De klaagende Minnares over het verlies van haar Roosie. Wys: Luxenburg, 1 Brengt hier geen kragten aan den dag Ik ben een maagd die klagen mag, die nog jong en teer, Roemde op haar Eer, Ik was een fleur der maagden, Ik had een Roosje dat was nooit geplukt, maar door de liefde is het weggerukt, ô God! hoe kan het zijn, dat Kupidootje klijn, [pagina 48] [p. 48] Wat steekje als fenijn. 2 Een Jonkman die mij zwoer zijn trouw, En voor zijn Bruit mij hebben wouw, ô God! hoe kan het zijn, die mij in den schijn, Alzoo teer beminde, En nu zoo laat hij mij al in den druk, Hij is gevlugt, ag! wat een ongeluk, Ag! heb ik dat verdiend, dat myne beste Vrind, myn niet opregt bemind. 3 Helaas! myn Roosje was geplukt, den Bloem was van zyn steel gerukt, Het slot van Kist en Kas, dat zoo zeker was, dat vind ik nu ontslooten, daar te vooren niemantin mogt gaan, Vind ik de deure nu wijd open staat, dat is 't waar ik om zugt, de Jonkman is gevlugt, Ik ben van hem bevrugt. 4 Kom dogters hoord nu myn gewyn Laat my voor u een voorbeeld zyn, denk dat de Jonkmans al, Hier in dit geval, Zoeken te vertellen, Schoon dat zweeren u getrouw te zyn, [pagina 49] [p. 49] Aan haar belofte schyne 't engelen te zy. die door de liefde haar kragt, Zo menig reine maagd, Heeft in verdriet gebragt. Vorige Volgende