| |
Charlotte by het Graf van Werther.
Wys: Slaapt gy nog myn welbeminde.
1.
Al de vreugde van myn leeven
Werter zonk met u in 't graf,
Zo perst aan iedermensch gemeente
Stillen jammer klagten af,
Och waarom verschriklyk noodlot
Werther werd gyooit my vriend
Waarom werd uw arme Lotje,
ooit door het iedelst hart bemind
| |
| |
| |
2.
Immers had myn zalige moeder,
Myn aan Albertis min verpand,
Immers schonk ik voor haar sterf bed
Albert gaf myn hert en hand,
Ik heb hem eeuwig trouw gezwooren
Ik blyf getrouw aan myne eed
Hemel! ach! gy kent myn onschild,
Gy die myn gedagten weet.
| |
3.
Ach gy ziet hoe gul hoe zuiver,
Nog myn hart voor Albert staat
schoon het ontvlamt door reine vrienschap,
Juichend reder zuchten staat,
En dus weeten ik zelf het moortuig
Dierbre dat uw heeft ontzield,
Wat hoop heeft dus wreed de blom
Van uw levens steel vernield
| |
4.
Was om myn dat uw boezem,
zinloos jongling wreed doorschoot
ach! ik zie de wonden gaapen,
Van het doodelyk treffend loot,
Ik zie natuur uw laaste worsteling,
ik zie de grond met bloed besproeit
| |
| |
Met het bloed dat door uw Lotje
Dierbre Werther heeft gevoeld?
| |
5.
Moesten uw myn woorden grieven
Woorden die de vriendschap sprak
Daar uw liesde in alberts boesem,
't Vuur van minnennyd ontstak,
Werther kan myn heil uw streelen
Sprak ik: zoekt gy Lotje rust,
Dat ik dan nog deeze avond,
Van uw word vaartwel gekust.
| |
6.
Eer en pligt gebied ons schreiden
En daar seygt zy weenend neer,
Ik gehoorzaamd, riep gy snikkend,
Neen ik stoor uw rust niet meer
Hemel word de aaminninge onschuld
Van onkuische min verdagt!
albert heeft uw zuivere liefde,
Dierbre! al te lang verwagt.
| |
7.
ach! gy vlood, ik heb uw schreyend
Werher toen voor 't laast gezien
Maar moest gy daarom het leeven,
In des arm des doods ontvliên?
ach! my dunkt uw schim verfield my
| |
| |
Volgt myn Werther waar ik ga
Zelfs uw laa[...]e doodsnik zugt my
als een kwynende Echo na.
| |
8.
Ik ofier dus myn tedere traanen,
Door geen wreede dwang gestoord
en my hart zugt myn myn werther
Dat gy myne klagten hoort,
Nog streeld my 't verkwikkend denkbeeld,
Dat ik eens my leed doorstreên,
Uw met blyschap zal omhelzen,
In het Ryk der Zaligheid.
|
|