Vlezig
Freddy Montgomery is een getalenteerd natuurkundige die Dublin heeft verruild voor de Amerikaanse Westkust, waar hij op jonge leeftijd successen boekt. Maar de faam die hij in Amerika geniet verveelt hem, Montgomery kiest voor een zwervend bestaan. In het ‘naar seks en chloor’ riekende Valencia ontvlucht hij vrouw en kind en verwordt in hoog tempo tot een drankzuchtige nietsnut die zich bij ieder glas wil onttrekken aan de last der genialiteit die zijn Amerikaanse vakbroeders in de natuurkunde hem toeschreven.
Montgomery keert tenslotte berooid terug naar Ierland. Niet alleen omdat hij ‘te aftands en een beetje aan de vlezige kant’ oogt, verwelkomt zijn moeder hem koeltjes. Na de dood van zijn vader blijkt zij het bed te delen met de hulp in de huishouding, en tot ergernis van Freddy heeft zij het enige verkocht wat een familiekapitaal had kunnen opleveren: een collectie schilderijen. De nieuwe eigenaar blijkt Helmut ‘Binkie’ Behrens, een schatrijke kunsthandelaar die de schilderijen voor een schandalig laag bedrag moet hebben opgekocht. Freddy besluit de schilderijen uit het huis van Behrens ‘terug te halen’. Hij wordt echter betrapt door een dienstmeisje. In paniek vlucht Montgomery het huis uit. Uit angst dat het dienstmeisje de inbraak zal melden, kidnapt hij haar, en in zijn auto brengt hij het meisje met enkele hamerslagen om het leven. De impuls tot moorden komt voort uit een vlaag van zelfmedelijden. Zijn mislukte carrière, de verloren schilderijen, zijn mislukte huwelijk: ‘(...) het was allemaal zo onbillijk. Bittere tranen van zelfmedelijden persten zich langs mijn oogleden. Ik duwde haar van mij af en haalde uit met de hamer met een wijde backhandzwaai.’
Als Humbert Humbert een ‘sprekend voorbeeld van morele ontbinding’ is, dan is Banvilles Montgomery een zelfzuchtige cynicus bij wie iedere moraal verveling opwekt en die in kwade buien schuld en boete al bij voorbaat acht ingelost. Natuurlijk zou Humbert nooit een meisje vermoorden, maar de vergelijking met de antiheld uit Nabokovs Lolita kan om verschillende redenen worden gemaakt. De belangrijkste is wel dat John Banville met Freddy Montgomery een briljante geest heeft gecreeerd die gezegend is met een indrukwekkende verbale begaafdheid. Het boek der getuigenis is wat vorm betreft lang niet zo geslaagd en complex als Lolita, maar net als Humbert kent Montgomery (en, mutatis mutandis, John Banville) een duizelingwekkend vocabulaire dat hem zelfs in de beschrijvingen van zijn moordpartij en de daaropvolgende surreëel getinte vervreemding niet in de steek laat. Waar literatuurwetenschapper Humbert zich onuitputtelijk betoont in het verwoorden van zijn zucht naar zijn Lolita, weet natuurkundige Montgomery in iedere beschrijving van de personen die zich op zijn weg bevinden de grondeloze afkeer te leggen die hem het leven bijna onmogelijk maakt. In zijn pleidooi voor de rechtbank wil hij vooral duidelijk maken dat de enig mogelijke rol die hem nog paste die van de gewetenloze killer was. Montgomery is ervan overtuigd eerlijk en zelfs genereus met zijn gewetenloosheid te zijn omgesprongen. Het zou hypocriet zijn geweest het onmens in hem te onderdrukken. Zijn moord overdenkend komt hij tot de conclusie: ‘Misschien is dat de essentie van mijn misdaad, van mijn schuld, dat ik het zover had laten komen, dat ik niet waakzaam genoeg was geweest, niet huichelachtig genoeg.’