Vertaald
Alle kunst wil eeuwigheid, is wel de kern van George Steiners inzichten in kunst en cultuur. Dat heeft niet zozeer iets met ‘geloof’ te maken, schreef Carel Peeters in zijn bespreking van Real Presences (Boekenbijlage 24 juni 1989), maar het is niet meer - en niet minder - dan de transcendente drijfveer: ‘De kunst en de geest richten zich op degenen die er nog niet zijn.’ Steiner heeft altijd een zinvolle cultuur verdedigd, maar de laatste jaren zijn de aanvallen daarop enorm toegenomen, sinds ook in de literatuurkritiek een stroming opgeld heeft gedaan die met grote hardnekkigheid beweert dat we over literatuur nooit iets steekhoudends kunnen zeggen: het deconstructivisme. In Real Presences, nu in een vertaling van Herman Hendriks verschenen bij uitgeverij Bert Bakker als Het verbroken contract (240 p., f 32,90), werd Steiner uitgedaagd door de enorme uitstraling van deze stroming in de literatuurkritiek tot de beantwoording van de vraag ‘Is er betekenis in wat we zeggen?’ Voor het deconstructivisme is betekenis een fantoom, een infantiele manier van literatuurkritiek die door Steiner erg serieus wordt genomen, ook al moet hij er niets van hebben: ‘Steiner maakt het zich zo moeilijk mogelijk door te erkennen dat er inderdaad niets met zekerheid over literatuur gezegd kan worden. Om de literatuur toch te redden introduceert hij het gezonde verstand en de morele intuïtie die zeggen dat we met alles wat we schrijven, zeggen en doen een bedoeling hebben.’ In het slot van zijn bespreking komt Carel Peeters terug op het religieuze aspect van Steiners cultuurbeschouwing: ‘Wanneer Steiner het over literaire kritiek heeft, denkt hij niet aan de spelletjes van Jacques Derrida of de Roland Barthes van S/Z, maar aan een soort kritiek die de oorspronkelijke literatuur eer aandoet: aan Mandelstam over Dante, aan
Tolstoj over Shakespeare, aan Dante die Vergilius leest, aan Joyce die vruchtbaar gebruik maakt van Homerus, aan Nietzsche die over Schopenhauer schrijft. Deze vorm van literaire kritiek erkent dat in de literatuur geen dogmatische betekenissen heersen. Ze is er een creatieve aanvulling op en zorgt daarvoor voor continuïteit in een cultuur. Wat Steiner “God” noemt is in de praktijk niets anders dan een gelukkige geïnspireerdheid. Het valt niet te ontkennen dat deze schrijvers daarmee een poging tot onsterfelijkheid deden en de dood wilden overtroeven.’