Vrij Nederland. Boekenbijlage 1990
(1990)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermdBas HeijneJe ontmoet een oude liefde en hij doet je vooral aan jezelf denken. Je praat met hem en je herinnert je ineens je toekomst zoals je die ooit in hem zag. Je ziet het ontwerp van een leven dat nooit uitgevoerd werd, een blauwdruk voor een bestaan dat de tekentafel nooit verlaten heeft. In hem zie je een versie van jezelf die je al lang vergeten was. Je kijkt naar hem en je denkt: was ik dat? Een verontrustende gewaarwording: tot dan toe zag je deze oude liefde als een onderdeel van je eigen leven, een amalgaam van verschoten herinneringen en verlangens, keurig gecatalogiseerd en opgeslagen in een ordelijk bewustzijn, en nu blijkt ineens dat hij ervandoor is gegaan met een scherf van je persoonlijkheid. Nu ontmoet je jezelf plotseling in een ander, een afsplitsing van jezelf die je lang geleden bent kwijtgeraakt. De onverwachte ontmoeting doet je beseffen dat je hij het afscheid in het verleden allebei een stukje van elkaar hebt gegijzeld; je kunt erover praten en ernaar kijken als naar een museumstuk in een vitrine. Alles achter glas. Aankomen mag niet. Teruggave is uitgesloten. Dat is veronrustend, want hij is niet de enige oude liefde. En in plaats van het prettige gevoel van eenheid dat je al die jaren met je hebt meegedragen, voel je je plotseling hopeloos versplinterd. Je dacht alleen te verzamelen - indrukken, ervaringen, herinneringen - alles ter meerdere glorie van je eigen persoonlijkheid, nu zie je dat je jezelf al die tijd alleen maar hebt weggegeven. Minnaars, vrienden, kennissen, bijnavreemden zelfs; allemaal zijn ze er met een versie van jezelf vandoor. En je denkt: over de hele wereld lopen afsplitsingen van mijzelf rond; in de hoofden van anderen. Ontmoetingen als deze laten zien dat ik mijzelf voortdurend kwijtraak. Vanaf mijn geboorte ben ik al bezig mezelf op te heffen. Ik val langzaam uit elkaar. Als ik doodga, ben ik niet meer dan een lege huls. Altijd dacht je je naar een doel te bewegen, een mooie eindbestemming, schimmig als een luchtspiegeling in de woestijn, weliswaar, maar altijd aantrekkelijk en intrigerend. Nu heb je plotseling achterom gekeken. En je blijkt alles te zijn kwijtgeraakt. (Orpheus!) Teruggaan heeft geen zin: overal langs de weg vind je brokstukken van jezelf. Je ziet alleen nog sporen in het zand, waarvan er al heel wat al half zijn uitgewist. Je weet het, het is niet meer dan een gevoel, een stemming, maar je kunt niet meer ophouden. En het wordt steeds erger. Je ziet in dat hetzelfde geldt voor wat je altijd als je tweede leven beschouwde, je leesleven. Je wist dat het een cliché was, maar diep in je hart was je er altijd van overtuigd dat wie leest, zijn geest verrijkt. Jouw geest. Altijd dacht je dat je de boeken die je las in je opnam, ze bijzette in een inwendige bibliotheek. De woorden maakten zich los van het papier en werden vlees. Jouw vlees. Onzin, weet je nu. Je kijkt naar de rijen ruggen in je boekenkast en je ziet alleen maar scherven van jezelf. Je hebt niet ongestraft gelezen, er moest een prijs worden betaald. Aan ieder boek waar je oog op valt, kleeft een herinnering, een stukje van je leven, dat je hebt ingeleverd terwijl je het boek las. En al die tijd dacht je dat je je ontwikkelde! Al die kennis, al die verzamelde wijsheid, moest betaald worden met je ziel. (Faust!) Je dacht jezelf te vinden in boeken, maar in de kast zie je nu alleen brokstukken van het verleden, rijen en rijen bewijsmateriaal die onomstotelijk aantonen dat je jezelf beetje bij beetje, boek na boek, bent kwijtgeraakt. Je ziet een boek waar je je tien jaar geleden volledig in verloor, en je denkt: was ik dat? Nu begrijp je ook eindelijk waarom je zelf schrijft. Ook je eigen woorden zijn scherven van de persoonlijkheid die je ooit dacht te zijn. Sporen in het stof, achtergelaten tijdens lange reizen. Niks onsterfelijkheid! Wie schrijft, die blijft niet. Integendeel. Schrijvers heffen zichzelf langzaam op. Schrijvers leveren zichzelf met huid en haar uit aan anderen. Schrijvers praten zichzelf het graf in. (Hamlet!) Je leest wat je tien jaar geleden schreef; was ik dat? |
|