Een paleis met bedienden
‘Cultuurspreidingsideologie’ luidt het woord dat de bek breekt. Er wordt mee bedoeld dat mensen ervan uitgaan dat cultuur niet beperkt dient te blijven tot een handjevol, maar verspreid moet worden over de samenleving. Het is de maatschappelijke kern van cultuur in de moderne westerse wereld. Daarover gaat de bundel essays die onlangs onder redactie van M.G. Westen bij Martinus Nijhoff verscheen: Met den tooverstaf van ware kunst. Cultuurspreiding en cultuuroverdracht in historisch perspectief (f 39,50). Hierin staan essays over onder meer socialisme en kunstopvoeding, volksconcerten, genootschappen en het belang van alfastudies. Het is jammer dat het opstel ontbreekt waarmee de bundel had moeten openen om het historisch perspectief hard te maken: namelijk over de opvattingen omtrent ‘cultuurspreiding’ in de eeuwen vóór de achttiende eeuw. Het waren immers verlichte denkers die als eersten de gedachte propageerden dat cultuur uit haar schuilhoek diende te komen. Ideeën over opvoeding, het ontstaan van salons, genootschappen en de eerste openbare collecties zijn allemaal aspecten van dezelfde ‘cultuurspreidingsideologie’. Maar hoe zat het daarvóór, vraag je je af. Bestonden gedachten over verbreiding in de renaissance dan helemaal niet? Wat was de ‘ideologie’ achter de rederijkerskamers? Ging achter de oprichting van hogescholen en universiteiten niet eenzelfde gedachte schuil? Hoe dan ook, vanaf het einde van de achttiende en zeker in de negentiende eeuw veranderen de opvattingen over de maatschappelijke ‘functie’ van cultuur radicaal. Het socialisme nam de ‘tooverstaf’ van de verlichting over en de verzorgingsstaat trok de lijn nog verder door, zodat er vandaag de dag geen noot gezongen, letter geschreven of kleur geschilderd kan worden zonder dat er papieren, instanties, subsidies en
commissies aan te pas komen. Het is bewust zo overdreven gesteld, want ook aan het eind van dit boek ontbreekt een essay, namelijk over de weerzin tegen deze inmengende ‘tooverstaf’, die weliswaar allen beroert maar ook veel kapot zou maken. Het cliché dat ware kunst alleen kan ontstaan op een lekkende zolderkamer en met een knorrende maag of in een paleis met bedienden, is nog altijd de wereld niet uit en heeft in de loop van tweehonderd jaar cultuurspreiding kleine groepen regelmatig in de ban gekregen. Het is eveneens een onderwerp dat de hoofdstroom die in dit boek beschreven wordt in het juiste perspectief plaatst.
CvdH
Aan deze pagina werkten mee: Chris van der Heijden, Ed Schilders en Diny Schouten