Pockets
Hoewel ook trendbewuste Nederlanders tegenwoordig een duit in het zakje willen doen, onderhouden met name Duitsers en Engelsen al eeuwenlang een wat uitzichtloze haat-liefdeverhouding met Italië. Ze zochten bevrijding van de sombere wolken en de burgerlijkheid van het noorden, om de schone kunsten en het goede leven te ontdekken. Maar wie langer bleef, begon te merken dat het leven in Italië weliswaar uiterlijk lichtvoetiger is, maar daarom niet minder te lijden heeft onder de knellende banden van burgerlijkheid en conformisme. En, waar vele noorderlingen op den duur toch slecht tegen bleken te kunnen: de Italiaan neemt, behalve zijn moeder en zijn spiegel, niets serieus. Geheel in het verlengde van deze traditie, maar dan met de nadruk op de humoristische kanten van de zaak, ligt het romandebuut van de zevenendertigjarige Engelsman (kostschool Winchester, universiteit Cambridge, niks aan de hand) Alex Martin. The General Interruptor (Penguin, 174 p., f 25,15) is een bloemlezing uit het dagboek van een jonge Brit die meent in Italië meer tot zijn recht te komen. Hij vindt een betrekking als leraar Engels in het stadje Pandora, waarin we sporen van Padua herkennen. We lezen mee tussen 7 januari 1984 en 31 december 1986. De verteller is op zoek, maar weet niet naar wat. Er ontstaan allerlei clichéproblemen (liefde, verveling, excentrieke collega's, ongewenst bezoek van punkneef Colin, heimwee, of juist helemaal geen heimwee), die op vaak uitermate komische wijze worden weergegeven. De titel van het boek komt van een van zijn Italiaanse studenten: ‘Dinsdag 1 oktober. De hele dag proefwerken nagegeken. Zeven uur surrealisme. “Excuse me, which platform do planes take off from?” “Are there a hotel with a good eyesight?” “What wilt it cost the fly and the hotel for me and my wife?” “Please, where is the general
interruptor?”’
Ook het dichtersechtpaar Robert en Elizabeth Browning trok naar Italië. Voordat het zover was (haar vader was fel gekant tegen een huwelijk) maakten de geliefden elkaar eerst op ouderwetse wijze het hof: per brief. Beiden woonden toen nog in Londen. De correspondentie vangt aan in januari 1845 met een beleefd-enthousiast schrijven, waarin Robert Browning, tweeëndertig en beroemd, zijn bewondering betuigt voor Elizabeth Barretts poëzie. Zij, achtendertig, ziekelijk, en kort gehouden door pa, schrijft snel terug. Er ontstaat een briefwisseling die voor beiden steeds belangrijker wordt. Pas in mei durven ze elkaar te ontmoeten, stilletjes op haar kamer in Wimpole Street. Tot aan de dag van hun huwelijk (Browning schaakt haar) zullen ze elkaar nooit ergens anders treffen. Voor het eind van het jaar 1845 zijn er al bijna tweehonderd brieven uitgewisseld. Uit de periode tot en met 18 september 1946 (ze trouwden op 12 september) zijn vijfhonderd-drieënzeventig brieven bewaard gebleven. Daniel Karlin stelde een selectie samen. Robert Browning & Elizabeth Barrett: The Courtship Correspondence (Oxford University Press, 363 p., f 32,75) geeft een beeld van een uit intellectuele affiniteit ontstane liefde. Elizabeth mijmert voor hun eerste ontmoeting over Robert. Waar? Aan zijn schrijftafel natuurlijk, tussen de schedels en de spinnewebben.
De tijd staat niet stil. Ook Frank Zappa wordt dit jaar al weer vijftig. Voor een beroemd persoon een mooi moment voor een autobiografie dus. Deze kwam er, zij het niet helemaal van harte. Maar de zanger vond dat er al zoveel onzin over hem was geschreven, dat hij nu zelf wel eens een boekje over zijn leven open wilde doen. Nu heeft Zappa altijd onderhoudend kunnen vertellen, maar schrijven is nimmer zijn sterkste kant geweest. Reeds op school be- (steedde hij zoveel mogelijk tijd aan de muziek. Zijn eerste band droeg de fraaie naam The Black-Ouls). Om deze handicap te overwinnen werd het volgende bedacht: Zappa zou zijn levensverhaal op band zetten en de journalist Peter Occhiogrosso zou er iets leesbaars van maken. Aldus geschiedde. Het is chaos troef, maar dat mag de pret niet drukken. Reeds op bladzijde 1, voordat de hoofdpersoon, althans op papier, goed en wel geboren is, wordt het bekende verhaal dat Zappa op het toneel stront zou hebben gegeten ontzenuwd. Het dichtste dat hij ooit bij het eten van stront is gekomen, zo verzekert hij de lezers, was aan het buffet in het Holiday Inn-hotel te Fayetteville, North Carolina. Een plattegrond is bijgevoegd. The Real Frank Zappa Book (Poseidon Press, 352 p., f 28,15) beschrijft een jeugd in een dorpje in de Mojavewoestijn, bij Siciliaanse ouders die hun zoon duidelijk niet de baas konden. Al op jonge leeftijd komt Zappa in aanraking met de zedenpolitie, en wordt voorgeleid wegens samenzweren tot het maken van een ‘pornografische film’. De rechter die de bandjes beluistert kan zijn lachen niet inhouden,
maar de verdachte krijgt wel een veroordeling aan zijn broek, wat in een dorpje in de Mojavewoestijn meteen gevangenisstraf betekent. Het boek struikelt, niet al te chronologisch, van het ene sterke verhaal in het andere. Her en der zijn familiekiekjes en tekeningen tussengevoegd. Het is niet allemaal even belangwekkend en een Pulitzer-prijs zal Zappa nooit winnen, maar de fan zal zich met dit boek zeker amuseren.
Toen Lotte Lenya op haar sterfbed lag werd ze regelmatig bezocht door de sopraan Teresa Stratas, die liederen van Kurt Weill waarmee Lenya beroemd was geworden op haar repertoire had staan. De zieke lag te dommelen en werd ineens wakker. Ze keek naar Stratas en vroeg: ‘Waar denk je aan?’ De jonge zangeres antwoordde: ‘Ik denk eraan dat ik niet van de herfst houd, en helemaal niet van de winter.’ Waarop Stratas, blij dat de zieke wakker was, op haar beurt vroeg: ‘Van welk seizoen houdt u eigenlijk, Lenya?’ Deze glimlachte en trachtte een gebaar te maken met haar hand. ‘Ik houd van ze allemaal,’ fluisterde ze. Het was een uitspraak die haar typeerde. Donald Spoto geeft zijn biografie Lotte Lenya (Ballantine, 338 p., f 19,20), het beeld van een vrouw die onverzadigbaar was, niet zozeer vanwege een innerlijke leegte, alswel vanuit een onverwoestbare zin in het leven. We zien Lenya, geboren te Wenen in 1898 als dochter van een drankzuchtige bloemenbezorger - in dit boek voornamelijk door de ogen van derden. Spoto put veel uit oude kranten, herinneringen en (auto-) biografieën van tijdgenoten. Aangezien Lenya in haar carrière veel heeft gereisd en ongelooflijk veel mensen kende - ook in bijbelse zin - is er voldoende materiaal om uit te putten. Nadeel van deze methode is echter, dat de toch al rijkelijk aanwezige mythologie er slechts door wordt gevoed, want iedereen kende natuurlijk wel een verhaal van horen zeggen, en iedereen had wel een indruk van deze verder tamelijk wilde en ongrijpbare persoon. Spoto's boek is misschien het beste te lezen als een roman over een uiterst getalenteerde, intelligente en romantische vrouw die echt heeft bestaan, die je niets over de wereld wijs hoefde te maken, die zichzelf weinig grenzen oplegde, maar die toch een mooie tachtigjarige werd. En die definitieve biografie komt er heus nog wel eens.
NIEK MIEDEMA