In bez. v. bromf.
Het thema waar de redactie van Opzij zich deze maand op heeft geworpen, is ‘De jacht op het geluk’. Ter wille van de gelegenheid interviewde Anja Meulenbelt een échte gelukszoekster: een vrouw die haar ‘vrijdagavondgevoel’ bestrijdt met het reageren op contactadvertenties. Ze heeft nummer achtentachtig afgewerkt en is zo te horen enigszins vermoeid: het woord ‘aantrekkelijk’ dat haar tot zover naar antwoordnummers had doen schrijven, bleek achteraf ‘zo'n subjectief begrip’ te zijn. De interviewster had zónder die achtentachtig ervaringen al haar twijfels over de oprechtheid van de aanbiedingen: ‘Iemand heeft eens gezegd dat als al die mensen in contactadvertenties de waarheid spraken, hij niet begreep waarom het Concertgebouw nog gesubsidieerd moest worden.’
Door de opzet van Langs deze mij onsympathieke weg (Bert Bakker, 234 p., f 24,90) valt het waarheidsgehalte van contactadvertenties buiten het bereik van de onderzoeker. Wil Zeegers, die in 1988 op het onderwerp promoveerde (Andere tijden, andere mensen, door Karel Soudijn besproken in de Boekenbijlage van 21 januari 1989), hield het bij de studie van de teksten zelf. Herhaaldelijk benadrukt Zeegers dat zijn reconstructie van de geschiedenis van de contactacvertentie (de eerste die hij citeert dateert uit 1695) échte cultuurgeschiedenis oplevert - dat is ook wel zo, zij het dat het een beetje zielige indruk maakt dat Zeegers zestigduizend contactadvertenties bestudeerde om te achterhalen wat in grote lijnen reeds bekend was. Maar de details maken het aardig: dat de voorstellingen van het ‘geluk’ zich sinds de jaren vijftig in immateriëler richting gewijzigd hebben, is bijvoorbeeld af te leiden uit het gegeven dat het bezit van een brommer of televisie niet meer onder de aanbevelingen genoemd wordt. ‘Academicus, red, vrij van complexen’, of ‘Man, gevorderd met de renovatie van zijn leven en zichzelf’, zijn wat dat aangaat fraaie formuleringen om bij de tijdgeest stil te staan. Eveneens hoogst interessant: dat niemand meer pocht op ‘nette’ of ‘goede’ afkomst - de nadruk wordt gelegd op eigen verdienste (het ietwat duistere ‘hbo-niveau’), of dat vrouwen zich naast een arts, of iemand van ‘ac. niv.’ dromen, en dat daarentegen in advertenties van mannen ‘elke verwijzing naar de opleiding van vrouwen vrijwel geheel ontbreekt’. In geen enkele jaargang van de kranten die Zeegers onderzocht ‘zocht meer dan vier procent van de mannen een vrouw met welke opleiding dan ook’. Zeegers maakte bij zulke zaken (ook de gewenste
leeftijden geven inzicht in de man-vrouwverhouding) mooie grafiekjes, maar voor het overige wekt Langs deze mij onsympathieke weg de indruk dat hij zijn proefschrift uitlegt voor dommere lezers. Zo besteedt hij een heel hoofdstuk aan het vrij vaste stramien van contactadvertenties, en dat bevat veel overbodige uitleg, zoals dat ‘deze structuur van gegevens een gevolg is van wat men met een dergelijke advertentie wil: het tot stand brengen van een contact of ontmoeting tussen personen die elkaar nog niet kennen’. Ronduit hinderlijk zijn de pogingen om leuk te doen: dat het onder katholieken gebruikelijk is geweest om de pastoor referenties te laten geven, ontlokt Zeegers de opmerking dat priesters ‘nota bene experts zijn in het celibaat’.
Ook valt het de onderzoeker op dat aan een wat langere tekst ‘een prijskaartje hangt’, en zegt hij dat het ‘aanbeveling verdient om wat vaker een reactie inclusief postzegel te vragen’, want ‘het aantal reacties kan soms de stoutste verwachtingen overtreffen’. In het slothoofdstuk veroorlooft de onderzoeker zich nog een laatste goede raad: ‘Advertenties die alleen maar origineel zijn, doen het slechter dan andere advertenties.’
DS
Aan deze pagina werkten mee: Chris van der Heijden, Niek Miedema, Kees Schaepman en Diny Schouten