Onleesbaar vertaald
Om een verstaanbare bijbel heet de serie opstellen die onlangs door het Nederlands en Belgisch Bijbelgenootschap werd uitgegeven (403 p., f 59,50). De titel suggereert dat men er in de loop der eeuwen (dit boek beperkt zich tot de periode na de verschijning van de Statenbijbel in 1637) altijd naar gestreefd heeft de Hebreeuws-Griekse grondtekst in zo leesbaar mogelijk Nederlands te vertalen. Dat is onjuist. Trouw aan de grondtekst werd en wordt nog altijd belangrijker geacht dan verstaanbaarheid. Het was ook een van de redenen dat middeleeuwse mensen de bijbel niet mochten (en konden) lezen. Het mocht niet omdat de grondtekst te gecompliceerd werd bevonden voor simpele zielen; ze zouden er altijd iets anders in zien dan bedoeld was; ‘ontrouwe’ lezers konden onmogelijk trouw zijn aan een tekst. Maar vóór de zestiende eeuw kon men, afgezien van een handjevol, de bijbel ook niet raadplegen om de doodeenvoudige reden dat hij alleen in het Latijn verkrijgbaar was (het zogenaamde Vulgaat). De bijbel las men niet, de bijbel zag of beluisterde men. Het waren boekdrukkunst en vooral Reformatie die hierin verandering brachten. Want door de nadruk die de protestanten op de bijbellezing legden, zag ook de katholieke kerk zich verplicht een andere houding tegenover het boek aan te nemen. Dat gebeurde voor het eerst bij het Concilie van Trente, halverwege de zestiende eeuw. Langzamerhand werden de bepalingen verruimd, tot Rome in de jaren zestig van deze eeuw zo ver ging om zelfs de waarde van het aloude Vulgaat te relativeren. Terecht, want ook deze is een vertaling en niets wijst erop dat die beter of aangepaster zou zijn dan de Statenvertaling die onze voorouders eeuwenlang geboeid en geplaagd heeft en die nu gewoon onleesbaar is geworden. Andere vertalingen dan deze nationale (afgezien van de katholieke, lutherse, joodse) begonnen pas eind achttiende en vooral sinds de negentiende eeuw
regelmatig te verschijnen. Uitgangspunt voor het gros van de vertalers was ‘het woord Gods’, dat wil zeggen dat ze ervan uitgingen dat er in het boek dat bijbel heet iets staat dat van ‘elders’ komt en waar ruwe mensenhanden zoveel mogelijk van af moeten blijven. Vandaar die onzinnige klemtoon op ‘letterlijkheid’. Naarmate er echter steeds minder gelovigen zijn is dat argument nauwelijks nog houdbaar. Dan houdt de bijbel op het boek der waarheid te zijn en kan eindelijk ‘gewoon’ gelezen worden, dat wil zeggen als een prachtig verhaal en daarmee inspirerende (historische) bron. Daarom vallen literaire, dan wel inzichtelijke vertalingen verre boven die ‘letterlijke’ te verkiezen. De vertalers van het Nederlands Bijbel Genootschap of de katholieke Canisius-uitgave schijnen zich dat gerealiseerd te hebben. Hoewel... de weerzin die de psalmvertaling van Ida Gerhardt en Marie van der Zeyde opriep, evenals de Marcus-vertaling van laatstgenoemde, toont dat bijbelvertaling anno 1990 altijd nog in eerste instantie het werk is van gelovigen. Jammer maar waar.
CvdH