Pockets
‘Ik beschouw de voorschriften en concepten in dit boek niet als het laatste woord over leiders. Dit is niettemin een veelomvattende en gefundeerde basis voor een begrip van wat we leiderschap noemen.’ Aldus Wess Roberts, PhD, in zijn voorwoord tot Leadership Secrets Of Attila The Hun (Bantam, 110 p., f 16,55). Wie vervolgens kennis neemt van de inhoud van zijn boek, ontdekt al spoedig dat deze inleidende woorden geen spoor van ironie bevatten. Integendeel. Roberts meent dat de moderne manager nog heel wat van Attila kan leren. In een korte historische plaatsbepaling wordt verhaald van Attila's opleiding aan een Romeins hof aan het begin van de vijfde eeuw, en zijn strategische successen, ook tegen de Romeinen, nadien. Vervolgens wordt in diverse thematische hoofdstukken in korte, maar krachtige memo-stijl lering getrokken uit Attila's wijze van leiding geven. Deze komt vooral neer op: kies je vijanden zorgvuldig, geef altijd het goede voorbeeld, en laat je ondergeschikten niet te veel nadenken. Het is duidelijk dat Roberts in autoritair leiderschap de sleutel tot succes ziet. De moderne Attila's der kantoortuinen krijgen onder andere deze oud-Hunse wijsheden mee: geschreven rapporten zijn alleen nuttig indien ze door de koning worden gelezen. En: laat je Hunnen nooit te veel vrije uren hebben. Deze vormen een voedingsbodem voor onvrede.
Het zal niet velen zijn opgevallen, maar de luisteraar naar het wereldnieuws op de BBC werd eind 1955, verstopt tussen een ontwapeningsconferentie en de voetbaluitslagen, in twee regels kond gedaan van het herstel van de orde in het onder Britse invloed verkerende sultanaat Oman. Er was olie gevonden, de sultan stond op het punt multimiljonair te worden, maar een enkele lastige sjeik of imam in het noorden diende nog even op zijn plaats in de rangorde te worden gewezen. De vriendelijke, licht anglofiele sultan ondernam hiertoe een meer ceremoniële dan militaire veldtocht, die hem door bijna heel zijn nogal slaperige vorstendom voerde. De Engelse schrijfster Jan (toen nog James) Morris reisde als enige Europeaan in zijn gevolg mee. Sultan In Oman (Arrow, 140 p., f 25,15) is zijn verslag, oorspronkelijk gepubliceerd in 1957. ‘Waar gaan we heen?’ vroeg de chauffeur al meteen. ‘Bedoelt u dat u dat niet weet?’ zei Morris verbaasd. ‘Nee, niemand weet ooit waar we heen gaan als we met de sultan reizen.’ De sultan bleek zelf kaart te lezen. Onderweg, door een bijbels landschap van woestijnen, bergen en grazige weiden, blijft het waas van geheimzinnigheid hangen. Morris schrijft met ingetogen liefde over een wereld van harsbomen, toonloos gezang en ruisende gewaden. Als hij aan het eind van de dag zijn tent opzoekt, staat zijn schrijfmachine keurig uitgepakt klaar. Ernaast ligt, alsof het zo hoort, een pakje koekjes. Wanneer de sultan zijn doel heeft bereikt en de diverse vorsten hun respect hebben betuigd, vindt een groot banket plaats. Er is zoveel eten op de tafels opgetast dat niemand bij het pronkstuk in het midden, de trapgans, kan. Deze blijft dan ook onaangeroerd. Morris kijkt gefascineerd in deze vergeten uithoek van de aarde rond en leert al snel dat in Oman het antwoord op alle vragen luidt: ‘I see.’
Arrow herdrukte tevens twee andere neoklassieke reisboeken, Mirror to Damascus (226 p., f 25,15) uit 1966, en Jerusalem (199 p., f 25,15) uit 1969, beide van de Engelsman Colin Thubron (Jerusalem verscheen onlangs in Nederlandse vertaling). Voelde Morris in Oman nog slechts de schaduw van illustere voorgangers als Wilfred Thesiger en Richard Burton (de ontdekkingsreiziger) op zijn pad, Thubron bezoekt met deze twee steden alleszins ontgonnen terrein en draagt dan ook het gewicht van eeuwen geschiedenis met zich mee. Spectaculaire avonturen moet men bij deze auteur niet verwachten. Als ze al voorvallen, beschrijft hij ze dermate onderkoeld, dat men er licht overheen zou lezen. Het is de traditie van de Etonian - die Thubron toevallig ook nog is - die landschappen en architectuur leest, zoals hij de geschiedenisboeken heeft gelezen. Hij voorziet alle hoofdstukken van een fraai historisch motto, kent zijn dichters, en keuvelt eens wat met een priester hier en een handelaar daar. Ondanks het feit dat hier twee kosmopolitische steden worden beschreven, krijgt men soms het gevoel dat Thubron volstrekt alleen is. Bovendien lijkt hij zich niet altijd in het heden te bevinden. Dit is overigens allesbehalve storend. Hij houdt wel van zijn omgeving, maar op een niet-sentimentele, geamuseerde manier. Wanneer hij vanuit Damascus een cadeautje naar ‘Miss E. Horn’ in Oxford, Engeland, stuurt, staat de verkoper er op dat hij hem het adres verschaft, zodat hij er een mooie brief aan toe kan voegen. Thubrons verzekering dat Miss E. Horn zijn tachtigjarige nanny is, wordt weggewuifd: ‘Hoe oud is ze echt? Is ze mooi?’ ‘Ja, nanny is mooi.’ Thubron laat het pakje bij hem achter en ziet hoe de verkoper peinzend een lyrische brief samenstelt voor Miss E. Horn, met veel ambergrijs en ogen als een gazelle. Thubron ziet dat het goed is,
glimlacht, en verwijdert zich discreet.
Off The Rails (Sceptre, 206 p., f 19,90) van Lisa St. Aubin de Teran draagt de subtitel ‘memoirs of a train addict’. Ze woont tegenwoordig in Venetië, waar het inderdaad een waar genoegen is om het kopstation Santa Lucia uit te wandelen. Toen ze er de eerste keer kwam, zeventien jaar oud, met haar kersverse Venezolaanse echtgenoot, bracht deze haar naar het rangeerterrein, waar hij zich voor de rest van het bezoek op een metalen bank te slapen begaf. Hij had Venetië al eens gezien. Lisa bleef er niet bij zitten en ontdekte de stad alleen. Inmiddels is ze van de Venezolaan af, en vele treinkilometers verder. Haar boek (vorig jaar verschenen) is een tamelijk warrig verslag van een aantal van die reizen, naar zulke uiteenlopende oorden als Leningrad, Genua, Korfoe, Chicago, en het Amazonegebied. Rode draad is niet slechts haar enthousiasme voor het reizen, maar het enthousiasme van de medereizigers voor haar eigen verschijning. Als er geen huwelijksaanzoek plaatsvindt, dan toch zeker een serieuze flirtpartij, onmiddellijke vriendschap, en een aantal aanlokkelijke uitnodigingen. Haar wellicht oprechte, meermaals beleden nostalgie inzake het verdwijnen van de tragere en meer romantische treinen van vroeger, laadt dan ook helaas de verdenking op zich dat ze die oude tierelantijnen-treinen met name als decor voor haar allures als grande dame voorstelt.
NIEK MIEDEMA