Vrij Nederland. Boekenbijlage 1990
(1990)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 9]
| |
Hothouse earth door John Gribbin Uitgever Bantam Press Importeur Van Ditmar, f 58,45Lucas ReijndersHet afgelopen jaar vlogen met een zekere regelmaat regeringsleiders en ministers rond de aardkloot om te gaan confereren over ‘het broeikaseffect’, de opwarming van het klimaat. De ingrediënten van het broeikaseffect zijn betrekkelijk simpel. In de atmosfeer stijgen de concentraties van een aantal gassen, die de warmtestraling van de aardbol minder goed doorlaten. Deze ‘broeikasgassen’ zijn kooldioxyde (CO2), methaan, distikstofoxyde, ozon en een aantal chloorfluorkoolwaterstoffen. Deze concentratietoename geeft de stoot tot opwarming van het klimaat. De doorwerking van deze impuls wordt vertraagd door de oceanen, die vergeleken met de atmosfeer veel warmte kunnen bergen. Aan de andere kant wordt het effect van kooldioxyde en de andere broeikasgassen vergroot doordat bij opwarming van de aarde meer waterdamp in de atmosfeer komt. Waterdamp heeft ook een broeikaseffect. Daarnaast wordt door opwarming wolkenvorming in de hand gewerkt. Dit geeft al naar gelang de hoogte van de wolken aanleiding tot opwarming of afkoeling. Dankzij de aanwezigheid van fossiele luchtbellen in het poolijs is het mogelijk voor de afgelopen tienduizenden jaren na te gaan of hogere concentraties CO2 aanleiding geven tot opwarming van het klimaat. Dit blijkt inderdaad het geval te zijn. Voorts is er wat betreft de afgelopen eeuw een redelijk nauwkeurig beeld van de wereldwijde temperatuurontwikkeling. Volgens de meetgegevens is de temperatuur sinds het begin van de industriële revolutie wereldwijd met gemiddeld 0,4-0,5 °C gestegen. Dit komt overeen met de temperatuurstijging die men verwacht van een door de oceanen vertraagd broeikaseffect. Voorts valt met modellen, die getest zijn op de relatie tussen CO2-gehalte van de atmosfeer en temperatuur in het verleden, vooruit te berekenen wat de temperatuur wordt ‘als we zo doorgaan’. Volgens deze berekeningen moet de komende veertig jaar gerekend worden met een ‘evenwichts’temperatuurstijging van 1,5-5 °C. Deze wordt door het dempend effect van de oceanen waarschijnlijk in de betrokken periode slechts gedeeltelijk gerealiseerd. John Gribbins Hothouse Earth geeft een gedegen wetenschapsjournalistiek overzicht van de studies die, sedert in 1827 voor het eerst de mogelijkheid van een broeikaseffect werd geopperd, zijn verricht en het bovenstaande beeld hebben opgeleverd. Uiteraard zijn er lieden die het bovenstaande aanvechten of betwijfelen. In Nederland zijn Jelle Zijlstra (ex-Nederlandse Bank) en C.J.F. Böttcher (ex-Club van Rome) de belangrijkste vertegenwoordigers van dit genre. Elseviers ‘broeikashetze’ - Simon Roozendaal en de Telegraaf zijn hun profeten. Ik heb de Nederlandse spraakmakers die weinig of niets moeten hebben van ‘dat broeikasgedoe’ er echter nog nooit op kunnen betrappen dat ze de serieuze wetenschappelijke literatuur over het broeikaseffect met enige interesse volgen. Böttcher heeft mij voorts gezegd dat hij ook wel weet dat hij bij zijn strijd tegen de ‘broeikashetze’ overdrijft, maar dat het er hem om gaat de bouw van nieuwe kerncentrales tegen te houden. | |
ZeespiegelOok kan men vaststellen dat, wetenschappelijk gezien, het broeikaseffect een veel minder controversieel onderwerp is dan bijvoorbeeld de aantasting van de ozorilaag in de periode 1974-1986 of zure regen in de periode 1970-1986. Dat de toenemende concentraties ‘broeikasgassen’ een opwarmend effect op het klimaat zullen hebben lijkt praktisch onontkoombaar. De serieuze discussie gaat er veeleer over hoe groot de opwarming zal zijn en welke gevolgen in welke mate zullen optreden. Gribbin geeft een goed overzicht van deze discussie. Wat de gevolgen betreft moet in eerste aanleg gedacht worden aan geleidelijke veranderingen. Daartoe behoren onder meer een doorzetten van de reeds waarneembare langzame stijging van de zeespiegel, en een aantal systematische veranderingen in het weer, zoals een vergrote kans op orkanen, en ten onzent vermoedelijk een grotere kans op zachte natte winters en warme droge zomers. Op diverse plaatsen lijkt het ontstaan of de uitbreiding van woestijnen aannemelijk. In het zuiden van de Sovjetunie, in het Middellandse-Zee- en Sahelgebied, in Brazilië en in het Midden-westen van de Verenigde Staten. Van de taiga zal bij een doorzettend broeikaseffect weinig overblijven en in de Noordelijke IJszee dreigt een ingrijpende verandering van het ecosysteem door een sterke toename van de zoetwaterinstroom. De geleidelijke veranderingen, waartoe het broeikaseffect vermoedelijk zal leiden, zijn voor de wereld als geheel niet opwekkend - hoewel er ook gebieden zullen kunnen zijn die met een broeikaseffect beter af zijn. Zo krijgt de landbouw in Scandinavië en IJsland vermoedelijk meer kansen. Er zijn voorts ook veranderingen mogelijk, die niet geleidelijk verlopen. Eén van de minst opwekkende daarvan voor Nederland is een sterke stijging van de zeespiegel. Een terugblik op het verre verleden suggereert dat al bij de huidige temperatuur eigenlijk met een vijf meter hogere zeespiegel moet worden gerekend. Zo'n sterke verhoging van de zeespiegel zou het gevolg moeten zijn van het afsmelten van een groot stuk zuidpoolijs. De studies betreffende de stabiliteit van het poolijs geven tot nu toe geen aanleiding tot de verwachting dat de komende eeuw zo'n smelt-catastrofe zal optreden, maar uitgesloten is zulks nu ook weer niet. Een andere discontinuïteit waarop wordt gespeculeerd is het ontregelen van de warme golfstroom. Er zijn sterke aanwijzingen dat in het verleden kleine veranderingen in temperatuur zo'n ontregeling hebben bewerkstelligd, en een herhaling daarvan zou onder meer ingrijpende gevolgen hebben voor het Westeuropese klimaat. Een derde gevreesde discontinuïteit is het plotseling ontdooien van de grote voorraad methaan in de bodems binnen de poolcirkel. Dat zou het broeikaseffect een sterke extra impuls kunnen geven. Zowel de geleidelijke als de discontinue veranderingen die als gevolg van het broeikaseffect zullen of kunnen optreden vormen goede argumenten voor een beheersing van de concentraties broeikasgas in de atmosfeer. Dit is echter geen eenvoudige zaak. De meeste gassen die bij het broeikaseffect betrokken zijn hebben een lange atmosferische levensduur. In de regel zijn drastische verminderingen in de uitworp van deze stoffen nodig om de concentraties ervan niet verder te laten toenemen. Voor kooldioxyde - het belangrijkste broeikasgas - moet de uitworp met naar schatting tussen de zestig en negentig procent omlaag om een verder oplopen van de atmosferische concentratie te voorkomen. Bij sommige chloorfluorkoolwaterstoffen zijn emissieverminderingen nodig die ver boven de negentig procent liggen. Om een verdere concentratiestijging van de broeikasgassen te voorkomen zijn dan ook drastische ingrepen nodig. En er zijn op de wereld weinig of geen politici te vinden die daarvoor voelen. En zo vliegen regelmatig ministers en regeringsleiders over de aardkloot, op de terugweg van conferenties over het broeikaseffect die weinig tot niets hebben opgeleverd voor de stabilisatie van het klimaat. ■ |
|