De echte dekolonisering heeft nog niet plaatsgevonden
Studies over de Europese verbeelding van Afrika
Wildheid en beschaving De Europese verbeelding van Afrika door Raymond Corbey Uitgever Ambo, 182 p., f 49,50
Wit over zwart Beelden van Afrika en zwarten in de westerse populaire cultuur (catalogus bij de gelijknamige tentoonstelling in het Tropenmuseum) door Jan Nederveen Pieterse Uitgever Koninklijk Instituut voor de Tropen, 257 p., f 45,-
Chris van der Heijden
De boodschap lijkt snel verteld: de mens ziet het andere of de ander als ontkenning van wat hij zelf is. Die ontkenning valt meestal negatief uit: negers zijn zwart en dus vies; Chinezen hebben geen borsthaar en zijn maar halve mannen; Indianen hebben slechts een lapje voor en zijn daarom schaamteloos; Arabieren neuken bij de wilde beesten af en weten zich dus niet te beheersen. Slechts af en toe leidt die ontkenning tot een idealisering van het andere: de bewoners van Tahiti weten nog wat leven is (wíj rennen ons zinloos suf); Indianen eten een mens tenminste op nadat ze hem doodgeslagen hebben (wíj laten hem zomaar verrotten); Arabieren weten nog wat een lichaam is (wíj zijn verstand met een stuk vlees eronder). Bij de negatieve beoordeling van de ander gaat het erom dat ‘wij’ verder zijn en dat dit verder ook altijd beter betekent. Wíj hebben beschaving, zíj niet.
Westerlingen die zo denken behoren bijna zonder uitzondering tot de Verlichting of een moderne variant daarvan. Volgens hen is het menselijk verstand het krachtigste instrument dat bestaat. Bij de (beduidend zeldzamer) positieve beoordeling van de ander is dat ‘verder’ eveneens in het spel maar wordt het daarentegen als achteruitgang gezien. Niet voor niets is ‘primitivisme’ een veelgebruikte term voor deze vorm van denken. Primitief is goed, beschaafd is slecht. Denkers uit deze hoek zijn - tegenwoordig veelal stille - aanhangers van de romantiek en gaan ervan uit dat de natuur altijd sterker is dan welke menselijke capaciteit ook. De ingreep van het verstand (de mens) impliceert dus achteruitgang. De tweespalt die het westerse denken al zo'n tweehonderd jaar beheerst, is bij de beoordeling van de ander dus wel heel duidelijk aanwezig.
Studies over beeldvorming genieten grote populariteit en het is grappig te zien hoe ook hierin het historisch wiel een volledige slag heeft gemaakt. In de literatuurwetenschap bijvoorbeeld was het onderzoek naar thema's en motieven een generatie geleden bijzonder in trek. De boeken van Elisabeth Frenzel (Stoffe der Weltliteratur en Motive der Weltliteratur) staan als een relict daarvan nog in vele kasten. Hoe heeft men in de loop der tijden gedacht over... dubbelgangers, schelmen, bedriegers, Arcadië, Herodes? Elisabeth Frenzel wijdt vele pagina's aan ieder van deze en honderden andere thema's. Het was een bekende dissertatieaanpak en vooral in Duitsland bereikte die dwaze hoogte. Men neemt een onderwerp dat nog niet uitgezogen is, gebruikt de begrippen die het thema dekken als zoeklicht, leest massa's literatuur, verzamelt alles wat relevant lijkt en ordent het geheel vervolgens op chronologische of thematische wijze. Duizenden proefschriften in deze trant zuchten in de universiteitsbibliotheken. Maar antipositivisme, het verlangen naar een harde theorie (in plaats van duizenden feiten) en weerzin tegen de Duitse aanpak hebben deze denkvorm achterhaald. Pas in het laatste decennium is hij via Frankrijk en de historici, Amerika en de antropologen opnieuw populair geworden: homoseksualiteit, angst, dood, eer, kinderen, familie... Je kunt het zo gek niet verzinnen of het wordt weer onderzocht. Dit wat de praktische achtergrond van de zogenaamde ‘beeldvormingsstudies’ aangaat.
Prentbriefkaart van Ouolof-vrouw (Senegal, 1907)
De stille theorie erachter is gecompliceerder. Om het ongenuanceerd te zeggen: het is tegenwoordig niet eenvoudig opinies uit te dragen; dat komt niet alleen door het ontbreken van een hard wereldbeeld (ideologie, partij, zuil, geloof) maar ook doordat intellectuelen zich sterk bewust zijn van de ‘leugenachtigheid’ van ieder standpunt; fictie en waarheid lopen sterker door elkaar dan ooit; alle getheoretiseer rond postmodernisme, deconstructivisme et cetera is hiertoe te herleiden. Maar al is het moeilijk te zeggen waar ‘we’ voor zijn, we weten verduiveld goed waar we tegen zijn; wil men opinies overdenken en verwerpen, dan is niets zo geëigend als een inventarisatie. Vandaar de vele studies in deze trant uit de afgelopen jaren: over de Arabieren in westers perspectief (Hans Bakker, De Oriënt, droom of dreiging), de neger in de schilderkunst (Hugh Honour, The Image of the Black in Western Art), De Indiaan in ons (aldus een titel van Ton Lemaire, leermeester van de schrijver van Wildheid en beschaving), de staartmens (Mineke Schipper), enzovoort. Zo bezien staan het boek bij de tentoonstelling in het Tropenmuseum en de studie van Raymond Corbey beslist niet geïsoleerd.