Vrij Nederland. Boekenbijlage 1990
(1990)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermdBas HeijneJe bent aangekomen. Op de achtergrond het geluid van de wind in de palmbladeren, zo ver het oog strekt een rimpelloze zee van azuur. Je zit op een breed strand, dat zich aan weerskanten van je naar de horizon slingert. Je voeten steken in het warme zand. Je bent alleen. Naast je staat een koffer. Het is nu je enige bezit. Daar zit alles in dat je mee mocht nemen: een tandenborstel, wat kleren, een paar blikjes voedsel, eenvoudig gereedschap. En, daar gaat het om, twintig kunstwerken. De bekende fantasie is werkelijkheid geworden: ‘Stel je moet voor onbepaalde tijd naar een onbewoond eiland. Je mag precies tien favoriete platen meenemen. Je mag precies tien favoriete boeken meenemen. Welke neem je mee?’ Daar liggen ze: tien persoonlijke meesterwerken uit de wereldliteratuur, voor de gelegenheid in mooi leer gebonden. En tien kartonnen doosjes met glanzend nieuwe compact discs, naast, kinderachtig waren ze niet, een luxe miniset met eeuwigdurende batterijen. Je bent een levende hypothese; op dit eiland zijn geen mensen, op dit eiland is alleen kunst. Je verkent het eiland, je bouwt een hut, je vangt een paar vissen en 's avonds bij het zelfgemaakte kampvuur denk je voldaan: kom, laat ik eens een plaatje opzetten. Je opent de koffer. Het is een traktatie: wat zal je het eerst draaien. Je wilt wel weer eens een stem horen en je pakt je lievelingsopera (een meevaller: hij bestaat uit drie cd's, die maar voor één titel op je lijstje telden). Je stopt de eerste disc in het apparaat, drukt op de knop en leunt behaaglijk achterover. Het orkest begint te spelen en een heldere sopraan klinkt door de tropennacht. Iedere noot staat in je hart gegrift en je wordt overvallen door een wild gevoel van herkenning. Dit is het mooiste dat ooit gemaakt is, denk je. Dit is volmaakt, dit is eeuwig. Dan beginnen de herinneringen. Je denkt aan de eerste keer dat je deze opera hoorde, aan degene die toen naast je zat, aan de warmte van zijn arm die tegen de jouwe aanlag op de leuning van je stoel. En op hetzelfde moment begint het verlangen. Je denkt aan alle andere keren dat je deze muziek hoorde, aan avonden en aan nachten, je wordt overspoeld met gedachten aan wat je achter liet, door associaties met wat nu voorgoed buiten je bereik ligt. De muziek die je hoort, blijkt hopeloos verstrengeld met je leven in de bewoonde wereld. Na tien minuten zet je het apparaat af. Dat heb je met muziek, denk je. Met een boek zal het beter gaan. Je loopt naar je koffer en pakt er een dik negentiende-eeuws meesterwerk uit en slaat vol verwachting de eerste pagina op. Je lippen bewegen met je ogen mee: iedere regel is bekend. Maar na enkele minuten, wanneer je even opkijkt bij een harde schreeuw van een of andere exotische vogel, voel je al geen troost meer, maar enkel en alleen gemis. Nu weet je weer waarom dit een lievelingsboek is; het gaat over mensen die je kent, over gevoelens die diep in jezelf verscholen liggen, over je geheimste verlangens. Maar in plaats van de aangename opwinding die zich vroeger bij iedere lezing van je meester maakte, voel je nu alleen wanhoop. Na tien bladzijden sla je het boek dicht. Je geeft het niet zo gemakkelijk op. Een voor een haal je alle favoriete platen uit de koffer, diezelfde nacht nog sla je al je lievelingsboeken open. Tevergeefs: je bent niet meer in staat om te luisteren of te lezen. Je kunt je ogen en oren niet geloven, de dingen waarvan je vroeger altijd beweerde dat ze het leven de moeite waard maakten, veranderen nu een tropisch paradijs in een onvervalste hel. Je wensdroom (‘stel je zit op een onbewoond eiland, je mag tien boeken en tien platen meenemen...’) is tot een nachtmerrie geworden. Elke noot leidt tot een herinnering, ieder woord roept verlangen op. De inhoud van je koffer heeft alles bedorven, de kunst heeft alles verpest. Je ligt de hele nacht lang met open ogen naar de tropenhemel te staren, ziek van verlangen naar de wereld. 's Ochtends, wanneer je net in een lichte sluimering bent geraakt, wordt je gewekt door het gekrijs van de vogels. Je opent je ogen en ziet jezelf omringd door opengeslagen boeken en losse cd's. Je springt op, verzamelt alle meesterwerken en smijt ze in de koffer en werpt het ding zover mogelijk van je de zee in. Vanaf dat moment zoeken je ogen de horizon af naar een boot. Ik wil terug, denk je, mijn paradijs voor een boot. Je vergeet te eten, je kunt niet meer slapen. Na drie dagen van wanhopig turen zie je eindelijk een stip aan de horizon verschijnen. Je zwaait wild met je onderbroek. De stip komt langzaam dichterbij. Je begint te roepen als een krankzinnige. De stip wordt een vlek en je schreeuwt en zwaait en schreeuwt en zwaait. Dan zie je het. Het is de koffer. |
|