Brieven
Een fabelachtig uitzicht
‘Elke roman dringt een bepaalde manier van lezen op,’ lees ik in het artikel dat Carel Peeters heeft gewijd aan De lichtjager van Marja Brouwers. ‘In een psychologische roman moet je bereid zijn mee te gaan in het gangenstelsel van een ziel, in een postmoderne roman moet je ervoor voelen een spel met verbeelding en werkelijkheid in gefragmentariseerde vorm mee te spelen, in het geval van een filosofische of essayistische roman moet je niet bang zijn voor enig denkwerk. Het lezen van een roman veronderstelt de bereidheid om je in de specifieke vorm die de schrijver hanteert te verplaatsen en er ook begrip voor op te brengen.’ Inderdaad, deze bereidheid mag men aanwezig veronderstellen bij elke lezer, en meer nog: bij elke criticus.
Ik heb altijd de indruk gehad dat Vrij Nederland zich op een serieuze manier met literatuur bezighoudt en het hierboven geciteerde bevestigt mij daarin. Ik was dan ook zeer verbaasd Diny Schoutens recensie van mijn roman Een fabelachtig uitzicht (Boekenbijlage, 14 april) te lezen. Ze vond het boek ‘te weerspannig om je gemakkelijk aan over te geven’, vele pagina's konden haar aandacht maar moeizaam vasthouden, het ging over ‘het probleem of de essentie, de harde kern, van wat gezegd kan worden, wel kan worden overgebracht’. Heel moeilijk, allemaal: het ging haar duidelijk boven de pet. In plaats van het weg te leggen en de bespreking ervan aan een ander over te laten wijdt zij er een denigrerend stukje aan, waarin ze het boek belachelijk probeert te maken. Dat zij het niet begreep lag niet aan haar, maar aan het boek. Het boek is onorigineel - ‘schatplichtig aan Julian Barnes en Flaubert (Hoezo? In Flauberts Een eenvoudig hart komt een opgezette papegaai voor, Barnes heeft een speurtocht gemaakt naar de papegaai die daarvoor ‘model’ heeft gestaan, maar het opgezette dier in Een fabelachtig uitzicht speelt een volkomen andere rol!) - het verhaal is kinderachtig, er komen ‘oververhitte fantasieën’ in voor, het is ‘opdringerig’ en heeft ‘veel filosofische pretenties’. ‘Wat heel moe maakt aan Een fabelachtig uitzicht,’ schrijft ze, ‘is dat alles wat gebeurt ook níét gebeurd kan zijn, of net even ánders gebeurd.’ Ik verwijs naar wat Carel Peeters schrijft over het leven van een ‘postmoderne’ roman. Of mijn boek nu een ‘postmoderne’ dan wel een ‘filosofische’ roman is laat ik graag in het midden, maar het is zeker dat het van de lezer enig denkwerk vraagt, en enig gevoel voor een spel met
verbeelding en werkelijkheid.
‘IJlander vraagt (...) aandacht,’ roept Diny Schouten geërgerd uit. Niet zozeer ik, als wel het boek vraagt inderdaad een zekere aandacht en die heeft zij duidelijk niet kunnen opbrengen. Hoe staat het eigenlijk met haar ‘bereidheid zich in een boek te verplaatsen’? Had zij bij voorbaat al iets tegen het boek, had zij misschien haar dag niet? In elk geval is haar recensie nauwelijks serieus te noemen; ze lijkt eerder afkomstig uit het kleuterklasje van de literatuurkritiek waarin men niet veel verder komt dan propjes schieten.
Slijk-Ewijk,
Gijs IJlander