Pockets
Wie Vladimir Nabokov wilde interviewen, diende akkoord te gaan met drie absolute voorwaarden: de vragen dienden schriftelijk te worden ingeleverd, de antwoorden werden schriftelijk verstrekt, en ze moesten zonder een enkele wijziging worden weergegeven. Het ideale interview was voor Nabokov dan ook een soort essay in keurig onderscheiden paragrafen. In Strong Opinions (Vintage, 335 p., f 28,15) zijn tweeëntwintig interviews uit de periode 1962-1972 verzameld. Indien een journalist er op stond dat er toch een gesprek zou plaatsvinden, schreef Nabokov na afloop op hoe het gesprek eigenlijk had moeten verlopen. Zodat er toch sprake was van door hemzelf bewerkte ‘spontane’ dialogen. De auteur komt uit deze interviews naar voren als een behoorlijk zelfverzekerd, om niet te zeggen pedant persoon. Hij stelt zichzelf weliswaar gaarne in een quasi verdacht daglicht, maar dat is het domein waarin de intellectueel zich in Nabokovs wereld nu eenmaal beweegt. Uiteindelijk is niemand gerechtigd zijn oordelen in twijfel te trekken: ‘Mijn lievelingsfeit over mijzelf is, dat ik nog nooit ben geschrokken van de kletspraat of gal van een criticus. Evenmin heb ik ooit in mijn leven gevraagd om, of bedankt voor, een bespreking.’ Als zijn op één na favoriete eigenschap noemt de schrijver het feit dat hij sedert zijn negentiende jaar niet meer van politieke opvatting is veranderd: ‘Vrijheid van meningsuiting, vrijheid van denken, vrijheid van kunst. De sociale of economische structuur van de ideale staat is voor mij van minimaal belang... Portretten van staatshoofden moeten de grootte van een postzegel niet te boven gaan.’ In Strong Opinions is tevens een aantal ingezonden brieven en kritische artikelen opgenomen. Ook hierin zet Nabokov zijn licht niet onder de korenmaat. Freud, ‘de Weense kwakzalver’, krijgt de volle laag en van vertalers hoeft de wereld
het heil evenmin te verwachten. Om rampen te voorkomen begon de auteur zelf maar aan de Russische vertaling van Lolita.
De gevierde Amerikaanse journalist A.J. Liebling, vooral bekend geworden door zijn bijdragen aan The New Yorker, en een van die zeldzame intellectueel ontwikkelde mensen die ook nog met verve wisten te schrijven over sport, was al op middelbare leeftijd zo dik dat men nauwelijks naast hem over het trottoir kon wandelen. Hij werd geboren in 1904 en in 1926 zond zijn vader hem een jaar naar Parijs om college te gaan lopen aan de Sorbonne. De jonge Liebling beperkte zich echter voornamelijk tot de studie van menukaarten. An Appetite For Paris (Cardinal, 185 p., f 23,50) bevat zijn herinneringen aan wat de tijd van zijn leven geweest moet zijn. Bezoek aan de universiteit, vrienden, bordelen en boekhandels lijkt slechts te dienen om de uren tussen maaltijden te vullen. Nu moet men hier niet lichtvaardig over oordelen: Liebling ging bijna wetenschappelijk te werk: ‘Eten is uiterst subjectief. Wie als jongeman “van horen zeggen” accepteert, zal zichzelf in latere jaren terugvinden in slechte, overgewaardeerde restaurants, bestellend wat de chef aanbeveelt.’ Er gaat niets boven het eigen onderscheidingsvermogen. Ik heb nog nooit een boek gelezen waarin op zo gedetailleerde en boeiende wijze wordt uitgelegd wat de ideale voorwaarden vooreen goede maaltijd zijn. Een snob is Liebling overigens allerminst. Hij staat open voor alle vormen van culinair genot en geen omgeving of gezelschap is hem te min. Zijn enige probleem is het maat houden. Hij bokst graag, omdat je door boksen een gezonde eetlust opdoet. De moeilijkheid is echter dat je van veel eten weer weinig zin in boksen krijgt. Dat het Parijs in 1926-27 het decor voor deze innerlijke strijd vormt, maakt dit kostelijke boek slechts extra goed verteerbaar.
Waarom worden mensen gewelddadig? Is een genie iemand die per definitie balanceert op de rand van de krankzinnigheid, of is een genie juist de mens die bij uitstek in balans verkeert? Hoe kwam het dat Churchill negentig jaar werd, een hartaanval, drie longontstekingen, twee beroertes, twee operaties en een leven lang onbeperkt eten, roken en drinken overleefde, terwijl hij als kind een uitgesproken zwak gestel had, en bovendien sliste, stotterde, en op school werd gepest? Met andere woorden: wat is het psychische geheim van vitaliteit, levenskracht? In Churchill's Black Dog And Other Phenomena Of The Human Mind (Fontana, 310 p., f 20,85) gaat de vooraanstaande Britse psychoanalyticus Anthony Storr op vragen als deze in. Hij verklaart altijd bijzonder geboeid te zijn geweest door de psychische achtergronden van, of voorwaarden voor, creativiteit en werkkracht. Via biografische gegevens over een aantal produktieve geesten (zulke grootheden als Newton, Kafka en, jawel, de romancier C.P. Snow) tracht Storr aanwijzingen te vinden. Dit leidt tot interessante opstellen, waarin het materiaal professioneel-afstandelijk wordt gepresenteerd, maar waarbij men zich ondertussen toch bijna een voyeur waant in andermans psychiatrisch dossier. Niet zonder genoegen, dat geef ik onmiddellijk toe. Over de waarde van Storrs ingedekte generaliseringen zullen vermoedelijk weinigen het eens zijn. Maar hardop denken kan geen kwaad.
Feminisme in haar meest extreme, zelfdestructieve vorm, is het thema van Aurora's Motive (Vintage, 115 p., f 24,10), een Engelstalige pocketuitgave van Auroras Anlass, door de jonge Oostenrijkse schrijver Erich Hackl. Het verhaal is gebaseerd op ware gebeurtenissen en de namen zijn niet veranderd. Een Spaanse vrouw, Aurora Rodriguez, opgegroeid in een negentiende-eeuws provinciaal-burgerlijk milieu in Galicië, bevecht haar onafhankelijkheid en droomt van een semi-Nietzscheaanse Supervrouw. Het proefkonijn wordt haar dochter Hildegart, die in 1914 buitenechtelijk in Madrid wordt geboren. Pas anderhalf jaar later laat Aurora haar toch maar inschrijven in het bevolkingsregister. Hildegart blijkt een wonderkind, en lijkt de Nieuwe Vrouw te worden, die haar moeder voor ogen staat. Ze gaat op haar dertiende studeren en vervult al snel een belangrijke rol in de socialistische beweging die tot de Spaanse republiek zal leiden. Dan ontmoet ze de iets minder revolutionair gezinde Engelse schrijver H.G. Wells. Hoewel deze na twee weken al weer naar Engeland terugkeert, een open invitatie achterlatend, lijkt hij een ander soort vrouwelijkheid in haar wakker te hebben gemaakt. Ze gaat andere kleren kiezen, verwaarloost haar werk, verandert van partij en besluit uiteindelijk in Londen (een baan was in het aanbod inbegrepen) te gaan werken. Ze overlegt met haar moeder, de meest invloedrijke persoon in haar leven.
Aurora schiet Hildegart kort daarop dood en geeft zichzelf onmiddellijk bij de politie aan. Het is dan 1933. Haar daad kwam haar zelf voor als onvermijdelijk. Aurora Rodriguez leefde nog tot 1955, in vrijwillige afzondering, binnen een strafgevangenis. Hackls boek is een soort documentaire, met door hemzelf toegevoegde dialogen en beschrijvingen, die gelukkig nimmer sentimenteel of zwaar aangezet worden. Men moet er niet aan denken welk een draak van een boek of film dit materiaal zou kunnen opleveren. Extracten uit het proces tegen Aurora zijn letterlijk in de tekst verwerkt. Een moreel oordeel velt de schrijver niet. En terecht, dunkt me. Ook in dit laatste geeft hij blijk van een prijzenswaardige zelfbeheersing.
NIEK MIEDEMA