Vrij Nederland. Boekenbijlage 1990
(1990)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermdBas HeijneHet lijkt onvoorstelbaar, maar alles wijst erop: Nederlanders zijn plotseling verliefd geworden op hun eigen taal. Mensen die nog geen jaar geleden nauwelijks wisten hoe ze boek moesten spellen, blijken nu ineens bevangen door een heftige hartstocht voor het woord. Taal is niet moeilijk, taal is leuk. En, wie had dat ooit kunnen denken, zoveel verschillende talen als er zijn! Er is het dialect van de adel, het bargoens van de onderwereld, je hebt het jargon van pomo's, de speciale woordenschat van seropositieven, een heel ander abc voor huismoeders, er bestaat een dieventaal van witte boordencriminelen, en de boeren van Oude-Pekela schelden weer heel anders dan de boeren van Nieuwe-Pekela. Trouwens, wist je hoe pedofielen een jongensbil noemen? En er zit altijd wel een boekje in. Taal is leuk, taalboekjes zijn nog veel leuker. Geen woord zo buitenissig, geen zegswijze zo bizar, of er valt wel een verjaarscadeautje van een tientje van te maken. De markt begint weliswaar langzaam maar zeker verzadigd te raken, maar er is zoveel nog niet onderzocht, er zijn nog zoveel taalgebieden nog niet ontgonnen. Niemand weet wat voor eigenaardig taaltje de bewoners van de Bijlmerbajes erop na houden, of bloemenverkopende Tamils, of de inwoners van Baarle-Nassau. Boekje! Ook een leuk idee: hoe praten mannen over vrouwen, en andersom. Dat is niet alleen leuk, dat is ook veelzeggend, dat gaat tegelijk heel diep, want taalgebruik zegt veel over mensen. Een taal is tenslotte heel het volk. Boekje! Taal is inmiddels zo leuk geworden, dat het ook op televisie kan. Zet een camera op een groepje derderangs rijmelaars en ondeugende woordspelers en je hebt wekelijks een halfuur entertainment waar geen komiek aan kan tippen; en het is nog goedkoop ook. Flauwe kul rijmt op berelul, fantoom op condoom, fluiten op spuiten, en Beatrix helemaal niet op lesbische pot, maar dat is nu juist het leuke. En er hoort vanzelfsprekend een Belg bij, want alles aan Belgen is leuk, en vooral hun taalgebruik. Vraag dus Johan Anthierens, Belg bij uitstek, en bovendien een man die van zijn kruin tot zijn tenen een vleesgeworden woordenmassa is. Zelfgenoegzame ouwehoeren die zwelgen in hun formuleringskunst en zichzelf om te schuddebuiken zo leuk vinden, doen het altijd goed op de Nederlandse televisie; bovendien, met iemand die zulke tergend lange zinnen maakt is dat halfuur om voor je het weet. Of nog leuker: een taalstrijd van Bekende Belgen tegen Bekende Nederlanders. Een tien voor taal. Zelfs John de Mol junior, die de afgelopen jaren aan één stuk door programma's heeft gemaakt waarvoor een woordenschat van ongeveer driehonderd woorden vereist was, vindt het een leuk idee. Dus zoals je vroeger een uitgekookt panel over allerlei antieke gebruiksvoorwerpen liet fantaseren, laat je nu Anita Meijer de etymologie van ‘iemand de kous op de kop geven’ verklaren. En daar blijkt Corry Konings plotseling chiropodist te kunnen spellen, en Bonnie StClaire schudt en passant even foutloos cicisbeo uit haar mouw. Nou ja, bijna. Taalboekjes, woordspelletjes, rijmpjes en spreekwoorden, het heeft allemaal weinig te maken met een hernieuwde belangstelling voor de Nederlandse taal. Integendeel, het lijken me eerder de laatste restanten van ons nationale taalgevoel. Zoals vroeger de eindeloze reeks Time-Life-boeken belangstelling opwekte voor vreemde zeden en gewoonten van volken en culturen die je nooit van je leven zou bezoeken, zo vormen woordspelletjes de gemengde berichten uit het verre en vreemde land van de taal. En net als bij de aardrijkskundeboeken zie je opervlakkige faits divers al snel aan voor wezenskenmerken (Ja, Eskimo's hebben meer dan tien woorden voor sneeuw, maar wat zegt dat nu eigenlijk over Eskimo's?), amusante franje voor essentie. Voor iemand die nooit een gedicht leest, wordt een limerick uit de mond van Ivo de Wijs tot het summum van poëzie, en iemand die net even vóór Joke Bruijs kan zeggen hoeveel lettergrepen encyclopedie heeft, beschouwt zichzelf al gauw als een taalgevoelig tiep. Woordenboekjes en woordspelletjes, ze zijn populair omdat voor de meeste mensen woorden niets anders zijn dan relikwieën. Het gaat om overblijfselen uit een halfvergeten verleden, nog maar net herkenbaar. We zijn er genoeg van vervreemd om ze weer grappig en interessant te vinden, even grappig en interessant als een koffiemolen uit 1840 of een schoenlepel uit de middeleeuwen. Of het gaat om taalgebieden en regio's, om dialecten en jargons, die zover van ons vandaan liggen, dat het leuk is om je er een paar minuten mee bezig te houden, zoals het leuk is om over de ontbijtgewoonten van Chinezen te lezen. En dat alles om te vergeten dat taal meestal godsgruwelijk moeilijk en hopeloos ingewikkeld is, dat er eigenlijk maar één, vreselijk vermoeiende, manier is om je met taal bezig te houden, namelijk door het lezen van een boek. |
|