Begrotelijk
Zou Robert-Henk Zuidinga, die als bloemlezer een indrukwekkend oeuvre op zijn naam zette, bij zijn uitgevers ook hebben voorgesteld om de langste Nederlandse gedichten bijeen te mogen brengen? Gingen ‘Veen, uitgevers’, denkend aan de drukkosten, toen begrotelijk kijken? Klaarden ze op, toen Zuidinga hun een ander leuk plannetje voorlegde: een bloemlezing van de kortste Nederlandse gedichten? Dachten ze meteen: dat hapt vast lekker weg? Tragisch misverstand. Van Zuidinga's bloemlezing Hier ligt Poot. Hij is dood. De kortste Nederlandstalige gedichten (Veen, 295 p., f 14,90) word je draaierig. Het malle verzamelingscriterium - Zuidinga koos als grens acht regels, ‘in het besef dat elk criterium willekeurig zou zijn’ - levert stuitende combinaties op: vierregelige Panorama-seks van Henk Spaan naast zesregelige soft focus-poëzie van Ellen Warmond, de hurkpoëet Toon Hermans naast de dichter van het Joodsche Lied, Ida Gerhardt, Judith Herzberg, Eva Gerlach en Neeltje Maria Min tussen de light verse-dichters. Van de laatsten vooral véél Kees Stip, véél John O'Mill, véel Driek van Wissen, véél Ivo de Wijs, véél Jan Boerstoel, en boventallig veel van drs. P. - alles reeds eerder gebloemleesd, in het merendeel der gevallen door dezelfde bloemlezer. ‘Korte gedichten zijn door de eeuwen heen geschreven,’ verontschuldigt Zuidinga zich in zijn inleiding, en dat is precies alles wat hij antwoordt op de vraag wat de reden was om Van Eedens ‘Waterlelie’ (acht regels) naast Stips ‘Op een konijn’ te zetten, in een rubriekje dat ‘Fauna en flora’ heet. Over de indeling in ‘een tiental thema's’ is nagedacht, althans, de samensteller beweert het. Zuidinga meldt ook dat
‘verscheidene verzen ook in een andere rubriek hadden kunnen voorkomen’.
Een ongelukkig gevolg is dat de grafschriften - die toch de mooiste items uit de verzameling hadden kunnen zijn, verspreid staan opgesteld: bij ‘Kerk en autoriteit’, of bij ‘Ambachten en ongelukken’, of bij ‘Dood en leven’, dat maakte kennelijk niets uit. De kwaliteit donderde kennelijk óók niets. Het dieptepunt ligt bij Driek van Wissen: ‘Toen Adam Eva had ontdekt/Sprak hij: Goddank, een lustobject!’ De hoogtepunten - Alfred Kossmanns onverslaanbaar distichon ‘God schiep als een voorbeeldig dier de nijvre mier/Zijn tweede schepping was nog beter: de miereneter’; J.P. Guépins intieme kwatrijn ‘Wat blijft er over van het liefdesgebeuren/buiten de vier muren?/Onritmisch gebonk/van de bovenburen.’ - stonden allemaal al in Komrij's grote bloemlezing, en dáár waren de zetfouten er uitgehaald.
DS
Aan deze pagina werkten mee: Niek Miedema, Diny Schouten en Carel Peeters