Bedenkelijke sport
De twintigjarige Tinus Osendarp werd in 1936 in Den Haag met een lauwerkrans omhangen, op een open wagen rondgereden en door duizenden stadgenoten toegejuicht. Hij werd gehuldigd als de snelste blanke ter wereld. Osendarp was namelijk op de Olympische spelen van dat jaar in Berlijn zowel op de honderd als op de tweehonderd meter sprint derde geworden achter twee niet-arische Amerikanen. In januari 1948 werd Osendarp in hetzelfde Den Haag veroordeeld tot twaalf jaar gevangenisstraf. Niet vanwege zijn succesvolle deelname aan Hitlers spelen, maar vanwege iets veel ernstigers: verregaande collaboratie tijdens de bezetting. De trots van de nationale atletiek was vrijwillig lid geworden van de SS en had zich als politieman en lid van de Haagse SD van een hoogst bedenkelijke kant doen kennen. De rechter achtte Osendarps schuld inzake een fors aantal arrestaties en de daarop volgende dood in gevangenschap bewezen. Een bekende Nederlander was hiermee definitief van zijn voetstuk gevallen. In Osendarp (Gerard Timmer, 153 p., f 19,50) doet Adriaan Venema verslag van de opkomst en afgang van de Haagse atleet. De titel van het boek doet vermoeden dat Venema een korte biografie schreef, maar dit is niet het geval. Er is weinig over de privé-persoon Osendarp bekend en de man zelf komt dan ook jammer genoeg nauwelijks uit de verf. Venema beperkt zich tot speculatieve psychologie van de koude grond als: ‘Misschien ook miste hij de bevestiging die hem op de sportvelden ten deel viel en zocht hij compensatie door op zoek te gaan naar andere vormen van erkenning. Die kon hij krijgen, maar de politie was in die tijd al zo verloederd dat het enkel met de bruutste methoden kon worden afgedwongen.’ Het is overigens beter zich niet te stoten aan de grammatica in dit citaat. Het hele boekje is in een nogal rusteloze stijl geschreven, doch niettemin het lezen beslist waard. Dat komt doordat Venema rondom de wat vaag blijvende
figuur van Osendarp een gedetailleerd beeld schetst van de vermenging van sport en politiek in de jaren 1936-1945. Sport was en is, dat werd in 1936 in Berlijn wel duidelijk, een geliefd propagandamiddel voor autoritaire regimes. Om het effect van de propaganda te verhogen was de medewerking nodig van sport-officials en sportjournalisten. Op beide bleek de bezetter in Nederland zonder noemenswaardige tegenwerking te kunnen rekenen. De uitgebreide aanhalingen uit De Telegraaf, maar ook uit kranten als De Gooi- en Eemlander en de NRC, laten wat dit betreft geen spoor van twijfel bestaan. Dat de vedette Osendarp zich verbonden voelde met de nationaal-socialistische zaak kwam hierbij natuurlijk als een geschenk uit de hemel. Het aantal Duitsgezinde sportlieden van formaat was in ons land niet groot en bij het publiek waren ze niet bijster populair. Zo werd de wielrenner Cor Wals, ook SS-lid, tijdens wedstrijden in het Olympisch Stadion in Amsterdam demonstratief uitgefloten na een overwinning. De sportpers sprak er schande van. Het publiek diende zich immers te realiseren dat sport en politiek gescheiden zaken waren. Een ‘gotspe’, noemt Venema dit argument. Inderdaad. Zoals eigenlijk overal waar men beweert dat sport en politiek niets met elkaar van doen hebben, enige argwaan gepast is.
NM