Overcompensatie
Brieven van schrijvers hebben meer dan brieven van anderen vaak een literair karakter. In vele gevallen lijkt het of ze niet anders kunnen of willen. Zodra ze de pen in de hand hebben, is er de lust tot formuleren. Aan wíé geschreven wordt, lijkt van ondergeschikt belang. De enthousiaste briefschrijver A.F.Th. van der Heijden is zo iemand. Precies als bij Gerard Reve rekent hij zijn brieven tot zijn literaire oeuvre. Zoiets heeft natuurlijk gevolgen voor het karakter van de brief; een puur vriendschappelijke brief is, zo bekent hij, bijna onmogelijk geworden. Niet zelden worden ideeën voor een roman tijdens het schrijven van een brief geboren. Volgens Jan Hanlo, een van de beste briefschrijvers uit de Nederlandse literatuur, komt correspondentielust bij hem vooral voort uit overcompensatie. Wat nog niet in proza of in gedicht zijn uitdrukking heeft gevonden, zoekt dat in de brief.
De brief is voor een schrijver een schitterend genre om te oefenen of ideeën uit te proberen. De brief heeft, als het goed is, de losheid van een gesprek, waarin alles ter sprake gebracht kan worden. Uitweidingen zijn niet slechts geoorloofd, maar behoren tot belangrijkste stijlelementen van de brief. Goede literaire brieven, zoals die van Reve, hebben dan ook vaak het karakter van virtuoos ouwehoeren. De charme van Multatuli als talentvol briefschrijver zit hem behalve in de virtuoze taalbeheersing vooral in het feit dat de lezer van zijn brieven de indruk krijgt dat hij ter plaatse getuige is van het vinden van een geslaagde zinswending. De briefschrijver Douwes Dekker gaat op een vanzelfsprekende wijze over in de schrijver Multatuli, met alle mythevorming van dien.
Du Perron is een geboren briefschrijver. Bij hem is er geen scheiding tussen briefschrijver en literator. Het was voor hem de gewoonste zaak van de wereld om brieffragmenten letterlijk in zijn kritieken en romans op te nemen. Hij is in de bloemlezing Poste restante vertegenwoordigd met de bekende brief aan Roland Holst, waarin hij uitvoerig vertelt van de vechtpartij met Nijhoff op de stoep van Americain. Er zijn meer brieven aan te wijzen in deze bloemlezing, die om literair-historische redenen zijn gekozen. De brief bijvoorbeeld van Lucebert aan Louis van Gasteren, waarin hij het plan oppert om bij zijn huldiging in 1954 in het Stedelijk Museum als keizer op te treden. Of de brief van Harry Mulisch aan Gerrit Achterberg, waarin hij getuigt van grote bewondering voor de dichter.
René van Stipriaan heeft met zijn uiteenlopende selectiecriteria een onderhoudende bloemlezing gemaakt. Ik heb me dankzij de grote variatie in stijl en onderwerp geen moment verveeld bij deze chronologisch gerangschikte brieven. Mijn aanvankelijke scepsis heb ik tijdens het lezen geheel laten varen. Een of twee brieven lang duik je onder in een leven, maakt daarin een hoogtepunt of dieptepunt mee en voordat je het weet zit je weer in een ander leven. Sommige brieven smaken naar meer, zoals bijvoorbeeld in het geval van de brieven van Van Gogh, Van Oudshoorn of Boon.
Om de bloemlezing overzichtelijker te maken heeft Van Stipriaan een indeling in drieën gemaakt; hij meent dat brieven rond 1880 en 1945 van karakter veranderen. Wat 1880 betreft kan ik hem gelijk geven. De retorische, deftige stijl van de negentiende-eeuwse brief houdt omstreeks 1880 op. Maar dat 1945 een cesuur zou zijn, omdat vanaf dat jaar het gemoed van schrijvers minder door grote vraagstukken wordt bewogen, daar geloof ik niets van. Het is op zijn minst voorbarig: de correspondenties van de grote hedendaagse auteurs moeten immers nog gepubliceerd worden.
Van Stipriaan heeft elk deel ingeleid met een interview met een enthousiast briefschrijver: de schrijver Van der Heijden, de literatuurhistoricus Harry Prick en de uitgever Johan Polak. Polak meent dat brieven schrijven te leren is. Je hebt daarvoor een beetje schrijftalent nodig, je moet kort een verhaal kunnen vertellen en een beetje geestig zijn, vindt hij. Die drie vereisten zijn ruimschoots bij de gekozen briefschrijvers in Poste restante aanwezig.
■