Vrij Nederland. Boekenbijlage 1990
(1990)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermdBas HeijneHet begint met boeken. 's Ochtends bij het wakker worden is de hoge stapel ongelezen boeken naast je hoofd het eerste dat je ziet, en opeens verheug je je niet langer op het lezen. Auteursnamen en titels staren je verwijtend aan en je denkt, ga weg, nu niet. Een paar uur later brengt de postbode je een doos vol literatuur van een krant of weekblad en de gretigheid waarmee je altijd het karton openscheurde (gratis boeken!), blijkt plotseling verdwenen. Met een zucht bedank je de postbode. De doos laat je ongeopend in de gang staan. Het is erger dan je dacht. Het lijkt wel alsof je een hekel aan boeken hebt gekregen. De gedachte aan literatuur alleen al staat je tegen. Je drinkt koffie en je kijkt naar de wand van boeken, gisteren nog mooier dan welk kunstwerk dan ook, en je denkt, al die verspilde energie, al die weggegooide tijd. Je ogen glijden langs de titels, rij na rij na rij, en je ziet alle boeken die je hebt gelezen en je denkt, de meeste herinner ik me niet eens meer, van de meeste ben ik al lang weer vergeten wat erin stond. En je speelt wat met de gedachte om schoon schip te maken, om de hele papierwinkel bij het grofvuil te zetten. Je weet dat je het nooit zult doen, maar het is de eerste opgewekte gedachte van die dag. In de ochtendkrant lees je een slechte recensie van een paar honderd woorden over een roman waar de schrijver ongetwijfeld meer dan twee jaar aan gewerkt heeft, en nu word je pas echt moedeloos. Twee jaar in een leven van hoogstens vijfentachtig. Je voelt een vaag gevoel van misselijkheid opkomen. Je denkt, stel dat het werkelijk een slecht boek is. Die gedachte is bijna onverdraaglijk. Je wil hem direct weer inslikken, het lijkt te veel op heiligschennis, maar het is al te laat. De prijs die voor dat slechte hoek betaald moet worden, komt je voor als veel te hoog: je denkt aan die twee jaar uit het leven van de schrijver, dan aan de investering van de uitgever, financieel en redactioneel, dan aan alle bomen die ervoor gekapt moeten worden, aan de kosten en moeite van de boekhandelaar, en last but not least aan het verspilde geld en de weggegooide uren van de lezer. Hoeveel slechte boeken heb ik in mijn leven gelezen, denk je. En zelfs de goede, durf je jezelf nu te vragen, zelfs de goede, wat heb ik er nu eigenlijk aan gehad? En je denkt aan alles wat geschreven is. En aan alles wat nog geschreven gaat worden. Het is een ziekte. Alle woorden gaan je nu tegenstaan. Je leest verder in die krant en bijna alle woorden, regels, artikelen waar je ogen op vallen, munten uit door hun overbodigheid, door hun nutteloze vanzelfsprekendheid. Je hoofd vult zich met woorden, honderden, duizenden, tienduizenden, en je denkt, hoeveel woorden die ik nu lees, zal ik ook onthouden. En je legt de krant weg en zet de radio aan en een onbekende stem zegt dat het leuk is om te lezen, dat er meer gelezen moet worden, door scholieren, maar ook door ouderen, dat zelfs de televisie niet tegen een goed boek op kan. Het lezen moet bevorderd worden. De mensen zouden eens wat vaker een boekwinkel moeten binnenlopen. Nog meer woorden. De stem zegt dat de leescultuur bedreigd wordt en je hoort nietszeggende cijfers over de dalende en stijgende verkoop van fictie en non-fictie, over Nederlandstalige en buitenlandse boeken. Woorden, woorden. En je weerzin slaat om in iets veel ergers. Ik haat boeken, denk je. Je stelt je voor hoe het zou zijn wanneer alle boeken van de wereld, al die miljarden woorden in containerschepen naar een stille plek in de oceaan zouden worden vervoerd en daar stiekem gedumpt, ergens waar er geen kans bestaat dat de boeken zullen aanspoelen op de kusten, zodat er geen gevaar voor woordvervuiling bestaat, geen dreiging van een verbale milieuramp. Een wereld zonder boeken, dat is nog wel geen wereld zonder woorden, maar het ruimt in ieder geval flink op. En in gedachten zie je hoe de hele Koninklijke Bibliotheek in de peiloze diepten wordt gestort. En je voelt je even beter. En je weet wel dat je het niet mag denken, dat de slechtste mensen van de wereld tegen het woord waren, dat alleen monsters boeken willen opruimen of verbranden, maar je kunt het niet helpen. Overal waar je gaat, op straat, in openbare gebouwen, bij vrienden, staren de woorden je aan in al hun zinloosheid; holle frasen, nonsenszinnen, nutteloze uitspraken. Er zijn te veel woorden in omloop, denk je. Dood aan het geschreven woord, denk je. En 's avonds zet je toch de televisie aan, alsof je jezelf wilt martelen, en direct gaat er een riool van woorden open, je wordt overspoeld door een duizenden-kubieke-literwoordendrek. Vijftien netten gekakel, uren zinloos geleuter, miljoenen loze woorden. En je wordt wanhopig en streng en je kondigt opnieuw een noodmaatregel af: niet alleen mag er de eerste tijd geen woord meer geschreven worden, er mag de komende tijd ook niet meer gesproken worden. Anders dreigt een culturele ramp van wereldomvang. En moe en moedeloos ga je naar bed. In je hoofd spoken de woorden nog urenlang na, als losgeslagen moleculen in een reactor. Dan val je in een diepe woordloze slaap. En een paar uur later sla je je ogen open en je voelt je een stuk beter. Je ziet het stapeltje boeken naast je bed, en je denkt, dat bovenste boek, daar las ik iets heel aardigs over, dat ga ik vandaag lezen. En dan herinner je je de vorige dag, je allesoverheersende walging van het woord, je ziekte van een dag, en je denkt, dat moet ik opschrijven. |
|