Begenadigd
Enkele jaren geleden beleefde het Vlaamse literaire tijdschrift Bok, dat in de jaren zestig in gestencilde vorm werd uitgegeven, een eenmalige wederopstanding in de vorm van een nummer met uitsluitend polemische stukken. Het was vooral polemiek om de polemiek, waardoor de tijdelijke herleving van het tijdschrift van korte duur was en als vanzelf weer het rijk van Hades opzocht. Welke Orpheus het blad nu weer heeft teruggeroepen is niet duidelijk, maar nu is Bok Twaalf in een aanmerkelijk bescheidener uitvoering verschenen, bijna weer in de bekende gestencilde vorm uitgegeven door Houtekiet (83 p., 15,50). Niet alles is polemiek dit keer. Zo mag Herwig Leus zijn grote kennis van Louis Paul Boon nog eens etaleren, schrijft een teleurgestelde leraar-schrijver over het onrecht in de literatuur, en Mon Detrez over de ‘Pan-Europese werkgroep Gulliver’. Het stuk van Manuel van Loggem is het opvallendst, omdat het over Mystiek lichaam van Frans Kellendonk gaat en aansluit op de recent gevoerde discussie over diens al dan niet begenadigde stijl. Bij dit stuk van Van Loggem vraag je je af of er niet twee onverzoenlijke manieren van lezen van Kellendonks werk bestaan: de een vergenoegt zich in de listigheid van zijn zinnen en wordt verrast door zijn onverwachte, maar treffende beelden, de ander blijft bij elke zin haken en vraagt zich af het ‘wel klopt’. ‘Ik begrijp niet wat hij bedoelt,’ schrijft Van Loggem. Het isoleren van zinnen is vaak gevaarlijk, maar zelfs dan blijven de zinnen van Kellendonk die Van Loggem citeert overeind. Van Loggem vindt deze zin onzin: ‘Per saldo was hij door het leven gegaan zonder dat het leven een spoor op hem had nagelaten.’ Dat Kellendonk hier, zoals zo vaak, een dubbele lading aan zijn zinnen geeft zonder gewrongen of duister te worden wil Van Loggem niet zien: ‘Dit kan natuurlijk niet. Hoe kan per saldo het leven geen
spoor op iemand nalaten? Iedereen krijgt toch rimpels en een schildpaddenek met de jaren. Dat zijn toch sporen?’ Zou Van Loggem nu echt niet willen zien dat Kellendonk gebruik maakt van het concrete ‘spoor’ om juist aan te geven dat op de ziel van de betrokkene geen spoor te bekennen is, dat hij er geestelijk ongeschonden door gerold is? Op deze amusische manier leest Van Loggem alles. Wanneer Kellendonk schrijft: ‘Geld verleent de vrek de eeuwige jeugd die de dichter ontleent aan zijn woorden,’ ziet Van Loggem niets voor zich en zegt dat vrekken altijd oud en grijs zijn en dus niet over een eeuwige jeugd beschikken. Maar er staat dat geld de vrek een eeuwige jeugd verleent duidelijk omdat het in potentie altijd voor hem beschikbaar is: het geld is altijd levende materie, zoals de woorden van de dichter, het geld neemt bij de vrek alleen niet aan het leven deel. Van Loggem noemt het ‘kromspraak’, ‘bedacht, ‘gewrongen’. Zijn verbeelding leidt zo'n armzalig leven dat hij zich zelfs afvraagt wat eigenlijk een ‘eeuwige jeugd’ is: ‘Wat is dat eigenlijk? Is dat niet een tegenstelling in zichzelf?’ Ja, dan is het natuurlijk hopeloos.
CP