Vrij Nederland. Boekenbijlage 1990
(1990)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermdBas HeijneDenken jonge kunstenaars nog wel eens aan politiek? Zelden, en dan alleen met tegenzin, als je de Groene Amsterdammer van verleden week gelooft. Men liet opnieuw vier hemelbestormers aan het woord in een groepsinterview, waarschijnlijk in de hoop dat er bij die vier tenminste toch wel een zou zitten die het in dat blad van oudsher zo vertrouwde kunstenaarselan aan den dag zou leggen. Niets daarvan. Onder de vier was genoeg onvrede om een kleine revolutie te ontketenen, maar over de politiek werd alleen maar minzaam gesproken, als over een pijnlijk ongerief, iets als aambeien. Én dan ging het nog alleen maar over de invloed van de politiek op de kunst, niet andersom. In het hele vraaggesprek viel nergens ook maar een spoor te bekennen van een aanvechting om de wereld te gaan verbeteren. Geen kernenergie, geen zeehondjes, geen Amnesty, helemaal niets. En over de nieuwe minister van Cultuur, de vleesgeworden verwording van alle idealen uit de jaren zestig, spraken de vier als ouders over een kind dat niet goed mee kan komen op school. Componist Boudewijn Tarenskeen: ‘d'Ancona stoort zich zo aan de graffiti op de Stadsschouwburg, zegt zij. Als dat exemplarisch is voor haar beleid, dan kunnen we het wel vergeten. Zij wil marmer zien, al dat tuig moet weg, zodat zij ongestoord naar binnen kan.’ Het is de omgekeerde wereld. Zei diezelfde d'Ancona een aantal jaren geleden in opperste bevrijde vrouwelijkheid nog stout dat het leven haar een gevoel bezorgde als ‘yoghurt in mijn kut’, nu pleit ze regentesk voor het aanstellen van ‘Rijkskunstmeesters’ en wordt ze vervolgens fijntjes in de hoek gezet door een lid van de generatie die alles zou hebben, behalve idealen. Dat laatste is natuurlijk maar een handig fabeltje. Het is tekenend voor de generatie die in de jaren zestig haar hoogtijdagen beleefde dat ze haar bekrompen idealisme van weleer jarenlang veilig probeerde te stellen door te verwachten dat hun kinderen klakkeloos in hun revolutionaire voetstappen zouden treden. Ik heb het over de generatie die zich inmiddels, heel idealistisch, elke sleutelpositie in het maatschappelijke en culturele leven heeft eigengemaakt, maar die zichzelf nog altijd weigert te beschouwen als establishment. Ik heb het over de generatie die maar niet oud wil worden. Hoe bekrompen dat idealisme altijd geweest is, blijkt opnieuw uit de aanhoudende ‘discussie’ over het ongelijk van links. Heel de wereld verandert waar je bij staat, alle kaarten worden opnieuw geschud, dus je zou verwachten dat iedereen zijn ogen strak op het heden gericht zou houden, of op de toekomst, maar nee, in de kranten en weekbladen vormen deze ontwikkelingen slechts aanleiding tot het uitspelen van heel veel oud zeer waar geen zinnig mens zich druk over maakt. Schuld bekennen, biechten, triomfalisme, bijltjesdag, het zijn allemaal begrippen die alleen die generatie had kunnen verzinnen. Dat hele zogenaamde debat is niets anders dan het voor de zoveelste keer monopoliseren van de aandacht door een generatie die zich pas behaaglijk voelt wanneer de spotlights op haar zijn gericht. Het is dan ook een misverstand te denken dat er sprake is van werkelijke deemoed; dit soort mensen vinden zelfs hun eigen ongelijk en hun kokette schuldgevoelens waanzinnig interessant en van het hoogste maatschappelijk belang. Dat is het echte Grote Ongelijk, de zelfgenoegzaamheid van een generatie die zichzelf heeft aangeleerd hun burenruzies als een titanenstrijd te zien, hun persoonlijke ditjes en datjes als feiten van groot historisch belang. Daarom mag van hen nooit vergeten worden wat Harry M. tijdens het relhuwelijk van Beatrix en Claus vanuit zijn open sportauto Peter S. toeriep, en ook niet of Reinbert de L. nu wel of niet in de zaal zat tijdens het slotkoor van ‘Rekonstruktie’, wie met wie naar bed ging in Parijs '63 of wat Aad N. in 1965 in een brochure over W.F.H. durfde te schrijven. En wanneer er het gevaar bestaat dat het wel vergeten wordt, dan sleept Renate R. deze oude koe wel even op het droge. Dat beest wordt dan vervolgens door haar tot op het bot ontleed om, in een paar onopvallende bijzinnen, aan te tonen dat zij het al vier jaar, al tien jaar, al twintig jaar eerder wist. Knuppels in lege hoenderhokken. Misschien is dat nog het opvallendste aan deze generatie, hoe zij de publieke opinie die zij, altijd tegendraads, zo minacht, toch telkens weer opvallend handig weet te bespelen. Heel het wereldgebeuren wordt teruggebracht tot grachtengordelformaat. Het hoogste doel dat deze generatie zich inmiddels stelt is alleen nog maar de Olympische Spelen in Amsterdam en over een paar jaar de Nobelprijs, maar ze weet nog steeds de schijn te wekken van een heel scherp kritisch vermogen en machtig veel elan. Alle meningen, opinies, kwesties, rellen en anekdotes zijn in de loop der jaren uitgegroeid tot een ontzagwekkende mythologie met goden, helden en monsters, die door henzelf kunstmatig in leven gehouden wordt. En met succes: niemand die het werkelijk interesseert, maar iedereen weet waar het over gaat. Je staat erbij en je kijkt ernaar. Het zwijgen van de jongere generatie tegenover zoveel zelfgenoegzaamheid lijkt me inderdaad pure, gezonde onverschilligheid. Het is zoals het altijd is geweest: de oudere generatie gijzelt het verleden, de toekomst gaat haar eigen weg. |
|