Pockets
Casualties of War (Pocket Books, 121 p., f 13,95) werd voor het eerst gepubliceerd in The New Yorker in 1969. Het is het op een ware gebeurtenis gebaseerde verhaal van een anoniem gehouden Vietnam-veteraan, verteld aan Daniel Lang, medewerker van bovengenoemd blad. De recente verfilming heeft aanleiding gegeven tot een herdruk van de oorspronkelijke tekst. Een wat gesloten frontsoldaat wordt op een verkenningsmissie gestuurd, samen met vier anderen. Op intitiatief van de bevelvoerende sergeant, een jongeman van twintig van tot dan toe onberispelijk gedrag, wordt een willekeurig Vietnamees meisje uit haar hut gesleept, meegenomen als lastdier, door allen behalve de verteller misbruikt en, om alle sporen van bewijs te doen verdwijnen, spoedig daarna vermoord. De beelden van deze gruwelijkheden verlaten de verteller niet en hij besluit zijn metgezellen aan te geven. Dit leidt tot onbegrip en groot gevaar voor hemzelf. Het lijkt wel of niemand gediend is bij het aan het licht komen van het ‘incident op heuvel 192’. De kern van het beklemmende relaas van deze man is wat er met mensen gebeurt wanneer hun wordt geleerd bevelen op te volgen. Waar begint het eigen geweten?
De William Somerset Maugham zoals die geportretteerd werd door zijn eerste biograaf, Charles Morgan, was bitter, koud en berekenend. Morgans interpretatie leek het laatste woord te zijn, schreef R. Ferdinandusse in zijn bespreking van de tien jaar later geschreven biografie van Robert Calder in de Boekenbijlage van 16 september 1989. De feiten in Willie; The Life of W. Somerset Maugham (Heinemann/Mandarin, 429 p., f 27,95) bleven dezelfde, maar het beeld is veranderd: volgens Calder was Somerset Maugham juist een warme, geëmotioneerde en loyale man. Die poging om het bestaande portret wat bij te borstelen lukken niet erg: ‘Maugham blijft een aardige, onder zijn stotteren en geringe lengte lijdende rotzak, een man die zo ontzettend veel te verliezen had dat hij niets anders kon doen dan slim en berekenend voor zichzelf opkomen. De onverwachte meerwaarde van Calders biografie is de aandacht die hij aan het werk besteedt, het is een biografie die de neiging aanwakkert om de verhalenbundels en een enkele roman van Maugham uit de kast te halen en het allemaal eens na te lezen. Een schrijver die, al gebruikt hij soms veel woorden, uiterst leesbaar kon vertellen en dus die moeite beloont, zelfs al zijn de sporen die Calder signaleert nauwelijks te ontwaren.’
De geschiedenis van Canada is samen te vatten in een bondig citaat: ‘Een platteland dat verstedelijkte zonder de wildernis prijs te geven. Het was een agrarisch land dat zich geïndustrialiseerd had zonder zijn banden met het platteland te verbreken, en het was een land dat zowel te kampen had gehad met ernstige economische crisis en klassenstrijd als met etnische geschillen. Canada beweegt zich in de richting van een pluralistische samenleving en de uitbanning van discriminatie.’ In A Social History of Canada (Penguin, 422 p., f 27,95 onderzoekt de historicus George Woodcock Canada's culturele identiteit ten opzichte van het (op heel andere wijze gekoloniseerde) buurland. Woodcock sluit zich aan bij de recente opvatting dat Canada gezien moet worden als een ‘multiculturele samenleving’, een mozaïek van vele volkeren die samenleven en toch één enkel, groter geheel vormen. Het praktische gevolg van deze keuze van de schrijver is dat hij gedwongen is om van de individuele groeperingen die het huidige Canada vormen er zoveel als hij maar kan in zijn geschiedenis te betrekken, van de Sikhs tot de bootvluchtelingen. August Fry besprak de gebonden uitgave in de Boekenbijlage van 16 december 1989 als ‘de beste inleiding tot Canada die ik ken.’
In 1978 schreef Susan Sontag - zelf genezend van kanker - haar befaamd geworden essay Illness as Metaphor over het bestraffende beeldsprakig gebruik van ziekten voor culturele verschijnselen: ‘De gezondste manier om naar ziekten te kijken (en om ze te ondergaan) is ze te ontdoen van hun symbolische stigmata.’ Het vervolg verscheen tien jaar later als reactie op de als ‘plaag’ opgenomen manifestatie van aids: Aids and Its Metaphors. Sontags twee briljante essays werden door Doubleday bijeengebracht in één paperback (Anchor Books, 183 p., f 26,30.
De wereld kent miljoenen ongeletterden, maar er zijn volgens John Allen Paulos ook talloze ‘ongenummerden’ op aarde. En de gevolgen daarvan zijn niet weg te cijferen. Op allerlei terreinen laten wij en degenen die ons regeren, zich leiden door cijfers en formules die ze zelf niet begrijpen. Paulos begint in Innumeracy (Vintage, 180 p., f 19,20) meteen met het voorbeeld van de vrouw die zegt: ‘Jerry en ik gaan niet naar Europa, met al dat terrorisme’. Zoals er, ondanks alle statistische bewijzen van het tegendeel, nog altijd velen zijn die zich in een auto veiliger voelen dan in een vliegmachine. Paulos heeft gemerkt dat mensen zonder met hun oogleden te knipperen de meest oliedomme wiskundige uitspraken doen. Hij zat in een kamer vol mensen die de weerman op de televisie hoorden zeggen: ‘De regenkans op zaterdag bedraagt 50%. Die op zondag eveneens. Er is dus 100% kans op een bui in het weekend.’ Niemand van de aanwezigen viel iets op. Kun je nagaan, zegt Paulos, hoe gemakkelijk we ons laten leiden door de logisch onhoudbare redeneringen van politici en reclamemakers (waarvan fraaie staaltjes worden gegeven), die waarschijnlijk zelf ook meestal niet begrijpen welke flaters ze begaan. Paulos schrijft voor de geïnteresseerde leek, die de ergste excessen wil kunnen vermijden. Het boek is niet simpel, maar ook niet nodeloos ingewikkeld gemaakt. Iemand van gemiddelde intelligentie kan alles zeker volgen en de kans is niet denkbeeldig dat enige schaamte zich af en toe van de lezer meester zal maken. Inderdaad: we generaliseren gemakkelijk zonder dat daar, wiskundig gezien, enige basis voor bestaat. Over de kansen op kanker, over misdadigers en criminaliteit, over aids, ik zou haast zeggen ‘over een oneindig aantal onderwerpen,’ als de heer Paulos niet over mijn schouder meekeek.
NIEK MIEDEMA