Kinderboeken
Natuurlijk gaan kinderboeken vaak over dé centrale thema's in het leven: liefde, dood, eenzaamheid en geluk. Maar daarnaast zijn er dan de typische problemen van de jeugd: uiterlijk, verliefdheid, en hoe daarmee om te gaan, de anderen, en vooral de ellende van het kind dat buiten de groep valt. Hoewel, zijn dat typische jeugdproblemen? Bijna alle volwassenen die ik ken, tobben over uiterlijk, verliefdheid, de anderen, en vooral over de vraag of ze er nog wel bijhoren.
In Ongelooflijk geweldig goed van Jon Blake (Ploegsma, f 25,90) is Jeff het schoolvoorbeeld van de jongen die buiten de groep valt. En terecht, zoals hij zelf (het boek is in de ik-vorm geschreven) voortdurend tevreden vaststelt. Hij onderscheidt zichzelf graag van zijn domme, oppervlakkige, onnozele klasgenoten, houdt natuurlijk niet van popmuziek maar alleen van goede klassieke muziek en ziet voor zichzelf in de toekomst het minister-presidentschap weggelegd. Van de Conservatieve Partij, uiteraard. Jeff heeft het allemaal niet van een vreemde, bij hem thuis wordt er ook diep neergekeken op lawaaierige buren in woningwetwoningen, en draait het leven rond de negens en tienen van de twee veelbelovende zoons.
Het verhaal gaat over de manier waarop Jeff een tamelijk gewone en zelfs wel aardige jongen wordt, die er helemaal niet meer trots op is dat hij de meest gehate jongen van school is en er ook niet langer naar streeft om de beste van de klas te zijn. Jeff is namelijk verliefd geworden op het mooiste meisje van de klas, zij voelt ook voor hem en helpt hem van zijn vervelende gedrag af.
Dat is een nogal universeel thema en je kunt je voorstellen dat je daar een Bouquet-roman over kunt schrijven, maar even zo goed een meesterwerk. Jon Blake deed het eerste, maar streefde half en half naar het tweede, en dat komt voor een deel omdat hij geestig wil zijn en Jeff vooral in het begin van het boek laat praten en denken op zo'n lollige, rechtse manier, dat alle lezers op hun klompen aanvoelen dat die Jeff niet deugt en nog wel eens door de mand zal vallen. Het is een beetje zoals bij Pietje Bell gebeurt: ieder avontuur loopt verkeerd af, wij als lezers weten dat al bij de eerste zin, maar Pietje gaat onvermoeibaar door met zijn desastreuze activiteiten. Doodvermoeiend op den duur en als het niet echt goed is opgeschreven, is het ook nog irritant.
Flauwe grappen, lolligheid en lerarenmoppen zijn de ergste pest in kinderboeken. Jon Blake keek de toon af van Sue Townsend, die Adrian Mole zichzelf wél op de juiste, wegwerperige manier liet beschrijven. Blake kan dat niet, en alleen uit plichtsgevoel ben ik blijven lezen: die Jeff zou vast wel bekeerd worden en misschien dat hij dan zijn vervelende, kinderachtige Thatcherpraatjes in zou slikken. En zo gaat het dus ook. Jeff wordt een aangepaste, doodgewone scholier, en raakt de hebbelijkheden van een outcast kwijt.
Eigenlijk gebeurt precies hetzelfde met Aldert, uit Steenkuib is een rat van Harm de Jonge (Van Goor, f 22,50). Aldert is een beetje een vreemde jongen, die verschrikkelijke flaporen heeft en uitgescholden wordt voor ‘struisvogel’. Ook directeur Steenkuib doet dat, en als Aldert een keer terugscheldt tegen die man wordt hij de klas uitgestuurd. Vanaf dat moment gebeuren er raadselachtige dingen, van bekladding via een soort moordaanslag tot aan brandstichting toe. Aldert wordt van al die wandaden verdacht en is zo geïsoleerd dat hij gaat geloven dat hij ook echt de dader is. Een buitenbeentje, met een slome vader die kruidenier is en een moeder met straatangst. Treuriger kan haast niet.
Maar ook bij Aldert komt alles in orde door een aardig meisje: Linda, de ster van het schooltoneel, geliefd, knap en noem maar op. En die komt voor de lichtelijk malle Aldert met zijn waanvoorstellingen op.
Door die liefdesgeschiedenis heen loopt dan het verhaal van een onaangename schooldirecteur die ooit naar de vrouw van een collega gekeken heeft en nu gechanteerd wordt, waarna... Je kunt het zo gek niet verzinnen of het staat in dit verhaal, en doodvermoeid vraag je je af waarom al die heisa nodig is als je een verhaal over een vreemde jongen met angstfantasieën wilt beschrijven. Het enige dat je de schrijver na moet geven, is dat er betrekkelijk weinig van die komische puberhumor in het boek zit.
Met die komische puberhumor is Jacques Vriens met Eindelijk aktie (Van Goor, f 22.50) weer heel erg scheutig. Ook zijn verhaal gaat over een jongen die het moeilijk heeft: Boris, midden in de puberteit en een last voor zichzelf en zijn omgeving, en dat leidt tot komische gebeurtenissen. Net wat je komisch noemt natuurlijk, aan puberteit is voor de meeste mensen helemaal niets leuks te beleven.
Het verhaal gaat dus over Boris en over de jongens en meisjes uit de klas met wie hij een soortement actie tegen de bio-industrie beraamt. Eigentijds, eigentijds. De actie loopt bijna verkeerd af, maar gelukkig komt het met deze ontzettend aardige jongelui nog heel goed in orde: de varkens van de boze boer zijn niet echt bevrijd, maar er komt een actiefoto in de krant en de boer durft geen aanklacht in te dienen. Ook bij dit verhaal loopt een liefdesgeschiedenis dwars door alles heen: Boris valt voor ene Sascha met bruine ogen, ze zoenen een keer, maar nee, het wordt toch niets. Jammer, treurig, maar gelukkig is daar de trouwe Maud die altijd al klaarstond voor Boris. Zou zij misschien met Boris iets moois kunnen beginnen?
Kort samengevat zijn al deze boeken dus even verschrikkelijk, en het hangt van het meesterschap van een auteur af of er toch iets aardigs uit komt. Dat is geen van de drie schrijvers gelukt: de één heeft een teveel aan grappige humor, de ander weet van gekkigheid niet wat hij allemaal zal verzinnen om er een lekker vol boek van te maken en bij de derde stijgt de walm van de leraarskamer en de wat plechtstatige humor waarin sommige pubers - en de volwassenen om hen heen - zich uitdrukken uit de bladzijden omhoog. Ondanks al die bladzijden vol belevenissen en gevoelens van eenzaamheid en verliefdheid blijft er geen één beschrijving, geen enkele gebeurtenis, geen één jongen of meisje in het geheugen hangen. Het is allemaal te gewoon, te alledaags, te doorsnee opgeschreven. In dit soort boeken gaat het veel te veel over gebeurtenissen en activiteiten, en wordt er nauwelijks aandacht besteed aan de manier waarop het verhaal wordt opgeschreven. Toch nét een Bouquet-roman dus.
AUKJE HOLTROP