Vrij Nederland. Boekenbijlage 1990
(1990)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermdBas HeijneIn de film Dead Poets Society ontsluit leraar Robin Williams voor de jongens op een Amerikaanse kostschool aan het einde van de jaren vijftig nieuwe vergezichten op een rijker en voller leven: ‘He was their inspiration. He made their lives extraordinary.’ Hoe flikt hij hem dat? Door middel van de literatuur. Onder invloed van hun eeuwig grijnzende leraar ontdekken de jongens dat de dode dichters uit het lesprogramma niet werkelijk dood zijn, dat de poëzie van Lord Byron, Tennyson en Whitman tot inspiratie kan dienen voor hun eigen jongenslevens, zodat ze hun eigen bestaan kunnen verrijken met... ja, met wat eigenlijk? Eén jongen merkt hoe fijn het is om op de fiets door de ongerepte natuur te fietsen, een ander durft het meisje van zijn dromen, een all American cheerleader van een naburige school, te benaderen en uiteindelijk te veroveren, en weer een ander durft plotseling heel hard te schreeuwen, zomaar, en dan is er nog een jongen die erachter komt dat hij altijd graag heeft willen toneelspelen. Jottum! Vooral dat laatste is heel gewaagd, want zijn vader moet er niets van weten. Het eindigt dan ook met zelfmoord. Je vraagt je af wat de grote Lord van zoveel gedurfd elan gevonden zou hebben. Kleine levens, grote gevoelens. Dead Poets Society is een draak van een film, omdat de conventies van het grote publiek eisen dat de innerlijke bevrijding van de schooljongens op een volstrekt risicoloze manier wordt vormgegeven. Deze jongens worden uiteindelijk gewoon arts of advocaat en hun vrouw en kinderen zullen ze nog jarenlang lastigvallen met verhalen over hun schooltijd, toen ze samen met klasgenoten elkaar verzen voorlazen in een grot. Blijven over de goede bedoelingen. Ik ken geen andere film van de laatste jaren waarin zo serieus geprobeerd wordt de magie van de literatuur voelbaar te maken. De moraal van het verhaal is dan ook dat literatuur geen randverschijnsel in ons leven is, maar het kloppend hart van ons bestaan; al het andere is ondergeschikt. En dat je helemaal geen mietje hoeft te zijn om van poëzie te kunnen houden, wordt overtuigend aangetoond in de scène waarin de jongens één voor één tegen een voetbal trappen en onderwijl hardop gedichten citeren. Verfrissend moralisme, dus. Alleen werkt het niet. Hoe overtuigend het enthousiasme van leraar en leerlingen ook in beeld wordt gebracht, de literatuur zelf is de grote afwezige. De manier waarop in de film met poezie wordt omgegaan, doet nog het meest denken aan een Hollandse televisie-‘spelshow’; voortdurend wordt beweerd dat het allemaal enkel en alleen voor een goed doel is, maar daar krijg je nauwelijks iets van te zien. De toeschouwer wordt in Dead Poets Society verleid met beelden, niet met woorden. Misschien is het ook onmogelijk literatuur in beeld te brengen. Boeken moet je lezen om er de betovering van te ondergaan, niet zien. Boeken op film zijn altijd dode dingen. Hoezeer Sean Connery aan het eind van De naam van de roos zijn best ook doet om te laten zien dat hij het echt heel erg vindt, blijft de grote brand in de bibliotheek een uiterst fletse aangelegenheid, meer iets van een huishoudelijk ongelukje dan van een ramp; de verzekering betaalt. Er is niets aangenamer dan geheel op te gaan in een boek, maar aan de andere kant is er ook niets saaiers dan te kijken naar iemand anders die leest; vandaar dat filmregisseurs die een bevlogen literatuurliefhebber willen neerzetten altijd hun toevlucht moeten zoeken in trucjes. Maar er is nog iets anders aan de hand. In de hoofden van de meeste mensen heeft het beeld het woord inmiddels volledig verdrongen. Voor hen is een boek niets anders meer dan weer een beeld, een symbool. Een mooi voorbeeld: in de film Indiana Jones and the Last Crusade belanden de held en zijn vader (alweer Sean Connery) in Berlijn tijdens een nazi-manifestatie, waar ze getuige zijn van een boekverbranding. Er wordt in die scène geen enkele moeite gedaan om voelbaar te maken wat het is om een boek te verbranden. De nazi's in de film zijn rare jongens en hun boekverbranding is niets anders dan een bizar tijdverdrijf. Zoals altijd bij Spielberg is zijn moraal een geleende moraal: het is heel slecht om boeken te verbranden, laat hij zien aan mensen die nooit meer een boek lezen. Het beeld verwijst alleen nog maar naar het woord als iets moois van vroeger, maar het is even achterhaald als een eenhoorn of een zeppelin of een huis met een puntdak. Deze postmoderne impassie leidt meestal tot onvervalste hypocrisie. Wordt in de film Dead Poets Society naar hartelust gekoketteerd met literatuur als symbool van alles dat in het leven de moeite waard is, liefde, hartstocht, en wat al niet meer, tegelijk met de film verschijnt Dead Poets Society als pocketroman. Geen verfilmd boek, maar een verboekte film, ‘based on the motion picture’. En dat boekje is zo godsgruwelijk ongeïnspireerd geschreven dat het in één klap alle argumenten uit de film voor het belang van literatuur tenietdoet. ‘Pitts giggled. “John Dryden, 1631-1700. I never thought those guys had a sense of humour!” he said.’ In het Amerikaans heten zulke werkjes movie tie-ins en het proza waarin ze geschreven zijn, ademt dezelfde onverschilligheid. Wat in de film nog handig verhuld wordt door goede acteerprestaties en cinematografische trucages, wordt in het boek van de film op schrijnende wijze duidelijk: de dichters zijn zo dood als een pier. |
|