Schrijvers' ‘how to’
Waarom ze gemaakt worden is onduidelijk, voor wie ze gemaakt worden is onduidelijk, door wie ze gelezen worden is nog een groter raadsel: boeken als The Writer's Chap-book, dat als ondertitel heeft A Compendium of Fact, Opinion, Wit, and Advice from the 20th Century's Preeminent Writers (Viking, importeur Penguin Nederland, f 47,50) wat zoveel wil zeggen als: een citatenboek. Het verschil met een gewoon citatenboek is dat het hier uitsluitend gaat over de gedachten, zorgen, ergernissen en motieven van schrijvers over het schrijven. Een ander verschil is dat de citaten geen aforistische lengte hebben, maar langer zijn dan normaal zodat er nog echt iets in gezegd kan worden. Dat er iets in gezegd wordt heeft te maken met de bron waar de citaten uit afkomstig zijn: de samensteller George Plimpton ontleende ze aan de Paris Review Interviews zoals die sinds 1953 in het driemaandelijkse tijdschrift verschenen en ook regelmatig in boekvorm uitkomen onder de titel Writers at Work (er zijn inmiddels acht delen). Plimpton heeft die interviews gelezen op wat de schrijvers hebben te zeggen over lezen, eerste pogingen, hun motieven, hun lezers, uitgevers, critici, schrijfgewoonten, over stijl, plot, karakters, begin en einde van romans, dialogen, over hopeloos vastzitten, humor, over het schrijven van korte verhalen, over het schrijven van potboilers enzovoort. Alles is onder deze rubrieken bij elkaar gebracht. We lezen dus dat Anthony Powell het heerlijk vindt om twee keer per maand een boek te bespreken (in The Sunday Telegraph), dat Christopher Isherwood altijd hele nieuwe versies van zijn romans schreef en niet kon volstaan met het verbeteren van passages, dat William Kennedy zijn roman Legs zes keer heeft overgeschreven en met de zevende versie nog niet tevreden was en dat zijn zoon even oud was als het manuscript van zijn boek
en evenveel woog, dat Aldous Huxley en John Steinbeck hun eigen werk nooit meer herlezen en dat Steinbeck zijn boeken weliswaar in zijn boekenkast heeft staan, maar ze als lijken beschouwt. Dat T.S. Eliot Ezra Pound een hele goeie criticus vond, en dat John Irving alleen bereid is prijzende recensies te schrijven. Gabriel García Márquez blijft journalistiek werk doen omdat hij daardoor contact met de werkelijkheid houdt (die hem nogal eens wil ontglippen bij het schrijven van fictie). Rebecca West kan alleen denken als ze een pen in haar hand heeft. Margaret Drabble vindt het heel moeilijk om over domme mensen te schrijven, dat lukt haar niet, zo worden steeds weer intelligent. Dorothy Parker voelde zich schuldig als ze hoorde dat ze tot de humoristen werd gerekend. Ze werd een smartcracker gevonden, maar ze wilde helemaal niet wisecracken, maar witty opmerkingen maken, want ‘wit has truth in it’ en dat kun je van een wisecrack niet zeggen, die crackt en dan is het over. De vraag is steeds: zijn dit meer dan trivialiteiten?
CP
Aan deze pagina werkten mee: Jaap Boots, Theo Capel, Carel Peeters en Diny Schouten