Vrij Nederland. Boekenbijlage 1990
(1990)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermdBas HeijneEr bestaan zoveel ideeën over hoe een schrijver moet zijn. Zoals een kind dat gevraagd wordt om een huis te tekenen er toch altijd weer een puntdak op zet, zo hebben we ook ons idee van een schrijver meegenomen uit de negentiende eeuw. Zelfs in een tijd waarin de massacultuur alle onderscheid heeft vervaagd, behoort een schrijver volgens de profielschets die we in ons achterhoofd dragen nog altijd buiten het leven te staan, en dat moet je aan hem kunnen zien. Een schrijver met al te veel sociale vaardigheden zal niet snel serieus genomen worden. Instinctief schatten we de man die afgezonderd op een tropisch eiland leeft met vier honden en de whiskyfles (schrijvers drinken) als enig gezelschap altijd hoger dan de man met het snelle kapsel die voor iedere talkshow op televisie te porren is. De schrijver die ogenschijnlijk leeft als een aangepast mens, wordt niet voor vol aangezien. Een echte schrijver zuipt of naait of spuit. Of hij kan niet uit zijn woorden komen. Of hij is een lallende schizofreen. Of hij is tenminste homo. Of hij kleedt zich slecht. Er hoort een puntdak op. De verkalkte mythologie van het schrijverschap geeft de literatuur iets pittoresks, iets dat bewust in ere gehouden moet worden, wil het niet eentwee-drie verloren gaan. Met andere woorden, het lijkt romantiek, maar het is nostalgie. De dwaasheid van zo'n sjabloonachtige manier van denken valt pas op wanneer je een schrijver in een andere rol ziet: de schrijver als politicus, bijvoorbeeld. De nieuwe president van Tsjechoslowakije is een schrijver met een puntdak. Als je de rapsodieën in dag- en weekbladen mag geloven, weerspiegelt zijn wat morsige uiterlijk en zijn prettig a-sociale gedrag op een perfecte manier de integriteit van zijn karakter. Dat is het opvallende aan de Havel-manie van Nederlandse commentatoren: er wordt van alles aan zijn uiterlijk toegeschreven. En natuurlijk maakt iedere commentator ervan wat hem zelf het liefste is, natuurlijk probeert iedere columnist een graantje van zijn goedheid mee te pikken. Het feit dat hij blind is voor het oog van de televisiecamera, dat hij in een sportjackje op televisie verschijnt, dat hij zijn haar niet kamt, het wordt allemaal als veelzeggend beschouwt. In De Groene Amsterdammer van afgelopen week vertelt televisiecriticus Walter van der Kooi een anekdote over de president, onder de kop ‘Historisch uit je bol gaan’: ‘Havel,’ vertelt de criticus, ‘is geen conformist en zacht gezegd niet in uiterlijkheden en zijn eigen voorkomen geïnteresseerd. (...) Welnu, president worden is van nog weer een ander kaliber en Havel had er kennelijk aan moeten of willen geloven: geklede jas (geleend?) en pak. Wat mij niet opviel maar sommige Tsjechen wel: zijn broek was te kort. Nu barst het daar natuurlijk, net als overal ter wereld, van de types die een absurdistisch auteur voor geen cent vertrouwen en decorum hoofdzaak vinden - dus kwamen er brieven bij de televisie binnen dat het geen gezicht, een president onwaardig, enzovoort was. Waarbij men kan aannemen dat Havel werd verdacht van spotternij, boze opzet. Volgens een zéér betrouwbare Nederlandse bron die put uit een al even betrouwbare Praagse, moet Havel op televisie hebben geantwoord (want hij onderderscheidt zich onder meer van zijn voorgangers door antwoord te geven) dat de klagers groot gelijk hadden: geen gezicht. De verklaring was dat hij voor alle zekerheid en voor het eerst van zijn leven bretels had aangedaan, maar dat nam niet weg dat de broek hem mooi voor aap had laten staan. Maar hij hoopte de briefschrijvers te kunnen geruststellen: die avond had hij zijn broek er flink van langs gegeven. Zalig is een land met zo'n president - al was het alleen maar omdat er zo'n anekdote, waar of niet, over hem kan worden verteld.’ Hopelijk is het niet waar, want het verhaal doet het ergste vrezen voor het gevoel voor humor van Havel. Van der Koois eulogie verdient een close reading, omdat er voortdurend morele oordelen worden gekoppeld aan uiterlijkheden: zalig is een land... Alsof er over de grootste politieke smeerlappen niet even leuke en ontroerende verhalen te vertellen zijn. Van der Kooi ontwerpt een idool aan de hand van zijn eigen spiegelbeeld; een verburgerlijkte idealist die met weemoed terugkijkt op de tijd dat het niet dragen van een stropdas nog een daad van revolutionaire betekenis was, de man die zichzelf nog altijd als een doorgewinterde non-conformist beschouwt omdat hij voor de trouwerij van zijn geslaagde broer een smoking heeft moeten lenen. Het is idealisme van de naïefste soort, het is het idealisme van de uiterlijkheden: de politicus als een goedlachse man die een herdershond aait, een baby een kus geeft, met zijn schoen op tafel slaat, over een hekje valt, de verkeerde uitgang kiest. Bij schrijvers is zulke idolatrie relatief onschuldig en leidt het in het slechtste geval tot over- of onderwaardering van hun werk. Bij politici is het altijd gevaarlijk. Ook voor de politicus zelf. |
|