Afgeprijsd
Van een tweedehands-handelaar kocht Jac Remise een kist waarin zich tweeënzestig zeer wonderlijke foto's bevonden, van met veel kunst en vlijt geboetseerde tafereeltjes ‘uit het dagelijks leven van de heer en mevrouw Satan’. In de kist zat ook een brief van de maker: ‘Dit is mijn levenswerk. Zo heb ik me de hel gedroomd. Als ik het goed heb kunnen de kwaden onder ons gerust zijn: de eeuwigheid zal voor hen wel uit te houden zijn.’ Op de foto's die Remise bijeenbracht in Diableries. La Vie Quotidienne chez Satan à la Fin du 19e Siècle (Van Gennep, f 17,90) zien we dan ook een vrij normaal huiselijk leven voorgesteld, zij het dat gastheer en echtgenote hoorntjes op het hoofd hebben, het bezoek heeft (op een aantal verleidelijke vrouwenfiguurtjes na) draad noch vlees om het lijf. Al hebben tocht en wind vrij spel in alle ribbenkastjes, het leven na de dood lijkt hier ook bij onedele levenswandel inderdaad niet veel kwaads in petto te hebben. In het tafereel ‘Het laatste oordeel’ wordt er weliswaar even door Satan met de karwats gezwaaid, maar verderop wordt er goed gegeten en gedronken, gestudeerd, gemusiceerd, gedanst, een loterij of een tentoonstelling georganiseerd, gehandeld op de beurs, of een partijtje ‘Sebastopol-biljart’ gespeeld, terwijl op een van de foto's er zelfs sprake is van ‘Un Eldorado aux Enfers’: Satan heeft er kwistig met willig vrouwenvlees gestrooid. Bij een uitmiddelpuntige collectie als deze vraag je je af wat iemand moet hebben gedreven tot het boetseren van honderden skeletjes in alle mogelijke houdingen. Wist zijn omgeving ervan, hoe reageerde men op dit onverbloemde satanisme? Het moet op zijn minst een begaafd kunstenaar zijn geweest, alle figuren zijn levensecht als de dood zelf. Remise vergelijkt de anoniem gebleven maker van de briljante ‘diableries’ met ‘le facteur Cheval’, de
schepper van het even bizarre als wereldberoemde ‘Palais Ideal’. Terecht, beide ‘meesters’ zijn, ieder op eigen manier, demonstraties van hoe ver menselijke obsessies kunnen gaan. Onschadelijk zijn ze ook, al sta je na het doorbladeren van de diableries zeer vervaarlijk op je benen te trillen.
Een bijna even grote obsessie (maar welke eigenlijk precies?) spreekt uit de vele collages die Max Ernst maakte. Werner Spies bracht ze in een lijvig boekwerk bijeen, voorzien van een uitputtende inleiding: Max Ernst. Collagen (Boekencasa, 499 p., f 69,50). Ernst ‘collageerde’ vele negentiende-eeuwse staalgravures tot wonderlijke, surrealistische prenten. Een van de merkwaardigste effecten van zijn werk is dat het negentiende-eeuwse karakter er onverminderd in voortleeft. Hoe dicht Ernsts collages de oorspronkelijke prenten naderen, laat Werner Spies zien in een laatste hoofdstuk: een aantal elementen daaruit vinden we soms bij Max Ernst in één beeld terug. Misschien is het wel de anachronistische combinatie van twintigste-eeuws denken en negentiende-eeuwse beelden wat je voortdurend in verwarring houdt. In alle collages van Ernst spreekt een enorm vakmanschap, zelfs met het vergrootglas zijn geen lijmrandjes te ontdekken in zijn wereld vol wrede plantengroei, vreemde vogels, helse machines en weerloze slachtoffers.
Een romantisch aangelegde schilder wordt verliefd op een overtuigd lesbienne: stof voor een tragische geschiedenis. Een van de mogelijke uitwerkingen van dit uitgangspunt is in het leven van de Tachtiger-schilder Eduard Karsen (1860-1941) ‘uitgespeeld’. Deze dramatische vergelijking is niet helemaal uit de lucht gegrepen. Karsens toenaderingspogingen tot collega-schilder Saar de Zwart hebben tot heftige scènes geleid, getuige zijn door Rein van der Wiel bezorgde autobiografische versie van het verhaal: Een droom en een scheidsgericht. Een relaas (De Slegte, 250 p., f 14,90). Het ‘scheidsgericht’ is een wonderlijke apotheose. Karsen heeft een aantal vrienden, onder wie Martha van Eeden, P.L. Tak en Jan Veth, bijeengeroepen om licht te brengen in de kwestie of Saar de Zwart nu wel een ‘lollepot’ was of niet. Men dacht van wel, maar het stond een vriendschappelijke relatie volgens deze jury geenszins in de weg. Voor Karsen lag dat anders. In de beschrijving die Karsen geeft in zijn door Van der Wiel bezorgde ‘verweerschrift’ (de schrijver las het tijdens de zitting voor: het duurde drie uur) van Saar de Zwart vinden we soms een merkwaardige ambivalentie over het uiterlijk van de aanbedene: ‘Zij hing soms in haar kleren als een dorre hazelnoot in zijn dop. Zij zag er weer verlept en bloedeloos uit. Maar zij was een dame.’
Onder de titel Domineesdochter in 's Graveland. Domineesvrouw in Zaltbommel bezorgde een nakomeling de buitengewoon levendig geschreven memoires van Keetje Hooijer-Bruins (De Slegte, 330 p., f 29,50). De schrijfster heeft de 's Gravelandse toneel-/romanschrijver/dichter H.J. Schimmel nog als jongetje gekend. Haar beschrijving is navrant voor wie de schitterende litho kent die Jan Veth later van de oude Schimmel maakte: ‘Een mager bleek jongetje, met blond sluik haar.’ Precies zo staat Schimmel er bij Veth op, zij het nu met een even sluik snorretje. Hooijer levert verder een hartverwarmend beeld van het gezin waarin ze opgroeide en haar latere milieu, haar notities zijn niet geremd door een teveel aan fatsoen of piëteit (ze las George Sand en George Eliot), en voor psychologische kleinigheden heeft ze een helder oog. Ook grotere gebeurtenissen als de 1861-overstroming in de Bommelerwaard weet ze boeiend te verslaan, waarbij de ironie niet wordt geschuwd. Zo schrijft ze over het bezoek van de koning aan het winterse rampgebied, door velen tot ‘heldendaad’ gebombardeerd: ‘De Koning toonde niet de minste vrees, waarvoor dan ook au fond niet de minste reden was.’
Vele hedendaagse, populaire geschriften over psychologie lijden aan bloedarmoede. In vaag proza wordt daarin een poging gedaan een breed publiek iets te vertellen over weinig omlijnde dingen, en dat voert niet zelden tot een overmaat aan suggestie en nauwelijks verteerbare zinnen. Zo ook P.J. Stolks Grenservaringen. Psychologie van het alledaagse (Van Gennep, 179 p., f 6,90). Stolk behandelt een aantal thema's: dubbelgangers, ‘de psychologie van het spook’, ‘mensen zonder wereld’, stervensvisioenen, de structuur van dromen, et cetera. Het mooie van dit boekje is het grote aantal (rijke) voorbeelden waarmee Stolk zijn betoog adstrueert. Zo spreekt in het hoofdstuk over ‘dubbele persoonlijkheden’ een figuur als Anselm Bourne tot de verbeelding, die zich in 1857 eerst tot atheïst uitriep, en de zondag daarop Gods lof zong in de kerk en dertig jaar lang als prediker rondreisde. Daarop verdween hij spoorloos. Iets te suggestief weer schrijft Stolk dan: ‘Maanden later kwam een zekere Albert Brown, die tot dan toe tevreden geleefd had als kleine winkelier, tot het verbijsterende inzicht dat hij eigenlijk Bourne heette; hij keek niet begrijpend naar zijn handeltje in fournituren.’
ATTE JONGSTRA
Modern Antiquariaat Van Gennep is gevestigd op Nieuwe Zijds Voorburgwal 330 Amsterdam en Oude Binnenweg 131B Rotterdam. Boekencasa op Haarlemmerdijk 133, Amsterdam.