‘Vergeleken met de jaren twintig of vijftig is dit een slappe, dorre tijd’
In gesprek met het Russische enfant terrible Eduard Limonov
Maryse Sportouch
De Russische schrijver Eduard Limonov wordt wel de Russische Bukowski genoemd. Geboren in 1944 in Gorki, en na een wild leven in de voorsteden van Charkov en de wereldstad Moskou emigreerde hij in 1974 naar Amerika, maar vestigde zich in 1980 in Parijs. Bij Bert Bakker verscheen van hem (1982) De Russische dichter houdt van grote negers en bij De Wereldbibliotheek Zelfportret van een bandiet. Onlangs verscheen daarvan het tweede deel in vertaling: Een klein mispunt (287 p., f 39,50). Maryse Sportouch sprak met Limonov toen hij onlangs ter gelegenheid hiervan Nederland bezocht.
Jennen, provoceren, onrust stoken - de in de Oekraïne geboren schrijver Eduard Limonov kan het nergens laten. In feite is hij een enfant terrible uit overtuiging. Begonnen als jeugdig bandiet ontpopt hij zich na zijn ontmoeting met de excentrieke, voluptueuze Anna tot dichter. Via haar stapt hij van het provinciale Charkov over naar het kosmopolitische Moskou. Ook dat blijkt een tussenstop. Van het post-stalinistische Moskou waagt hij de overstap naar het kapitalistische New York. Maar ook daar houdt hij het niet lang uit en op zoek naar nieuw avontuur vertrekt hij in 1980 naar Parijs, de stad waar hij nog steeds woont.
Toen hij onlangs op bezoek was in Amsterdam gaf hij zich uit voor representant van de Sovjet-tegencultuur uit de jaren zestig. ‘Als Joseph Brodski Frank Sinatra is, dan ben ik Johnny Rotten, een post-punk schrijver,’ zo verklaarde hij tijdens zijn SLAA-lezing in de Amsterdamse Balie.
In Een klein mispunt beschrijft u dat u op uw eenentwintigste, na twaalf ambachten en dertien ongelukken, besloot dichter te worden. Vanwaar die aandrang?
Dat is een biologische, of misschien zelfs genetische kwestie. Onbewust werd ik die kant uitgedreven. Ik wou erachter komen wie ik was. Nadat ik me her en der als kleine crimineel nuttig had gemaakt, wou ik wel weer eens langs legale weg aan de kost komen. Ik heb toen een tijdje als zogeheten ‘modelarbeider’ gewerkt, maar ook in de fabriek bleef er iets aan me knagen. Ik had altijd al het idee dat ik het elders moest zoeken. Dat heb ik toen gedaan en zo ontmoette ik op een goed moment Anna Rubinstein, een joodse vrouw, en via haar en haar vrienden kwam ik in aanraking met kunst, literatuur en, vooral, een andere maatschappelijke klasse. Anna heeft mij ertoe aangezet dichter te worden. Bij haar vond ik de entourage waarnaar ik aldoor gezocht had. Dat was de eerste en doorslaggevende stap.
Toen hebt u ook uw naam veranderd?
Ja, dat was een soort symbolische daad: ik wilde me losmaken van mijn verleden, van mijn familie en ook van de rest van de wereld. Die naam Savenko was dus niet meer bruikbaar. Tijdens een literair spelletje noemde iemand me Limonov, en ik wist meteen dat dat de juiste naam was. Waarom weet ik niet precies, ik vond het gewoon een mooie naam. Bovendien is het in het Russisch meteen duidelijk dat hij verzonnen is, en ook dat vond ik een voordeel. In China was het voor de revolutie van 1911 gebruikelijk dat mensen die gestudeerd hadden een andere naam kozen, en zo vond ik ook dat er bij mijn nieuwe identiteit een nieuwe naam hoorde.
U bent heel abrupt met dichten gestopt. Waarom was dat?
Mijn emigratie naar de Verenigde Staten was voor mij een gigantische cultuurshock, en om die ervaring te verwoorden kon ik niet meer met de poëzie uit de voeten. Daar komt bij dat de poëzie, althans in de Russische literaire traditie, een genre is waarin de emotie een allesoverheersende rol speelt. Misschien ben ik wel minder emotioneel geworden. Maar het kan ook zijn dat ik als dichter ben uitgepraat, en net als een bokser moet je de ring verlaten zolang je nog niet verslagen bent, niet te vroeg en niet te laat.
In uw roman Een klein mispunt heeft u geschreven over de intellectuele en artistieke underground van Charkov. Wat trok u zo aan in dat milieu van bohémiens?
Mijn voornaamste drijfveer was het onbewuste maar zeer sterke verlangen mezelf te vinden. Bij arbeiders en militairen - mijn vader zat in het leger - had ik niets meer te zoeken, dat was me inmiddels wel duidelijk. Ik had een enorme intellecutele honger, ik wilde boeken lezen waarvan ik wat kon opsteken, mensen ontmoeten van wie ik iets kon leren.
hans van der molen
Het lijkt alsof u na uw emigratie zonder veel moeite van de oosterse naar de westerse underground bent overgestapt. Verbaast u dat achteraf niet?
Nee, eigenlijk niet. Waar ik ook ben, zoek ik naar individuen die net als ik intensief willen leven. Kuddedieren interesseren me niet; de middenmoot brengt geen helden voort. Alleen de dwarsliggers, de enfants terribles uit de bourgeoisie - die hebben wat interessants te melden. In steden als Parijs en New York kom je er daar nogal wat van tegen. Dat is ook de reden dat ik voor L'Idiot International schrijf (Frans politiek-satirisch weekblad, te vergelijken met Le Canard Enchaîné - MS). Ik ben een onruststoker, een lastpost, wat de Engelsen een troublemaker noemen. Ik ben iemand die de mensen altijd tegen de haren in strijkt. Niet dat ik daar nou speciaal op uit ben, maar in alles wat ik zeg en schrijf is die tegendraadsheid duidelijk te zien. Ik schep er een boosaardig genoegen in om nooit lang om de hete brij heen te draaien en mijn kijk op de werkelijkheid zonder veel onthaal op papier te zetten.
Hoe kijkt u terug op de periode die u in Een klein mispunt heeft beschreven?
Die roman speelt zich af in de jaren 1965-1967. Dat was voor mij een paradijselijke tijd. Ik was in die jaren erg gelukkig en later, in Moskou, ook. Elke dag leerde ik iets nieuws. Dat doet me trouwens denken aan die film van Fellini over vier jongemannen in een Italiaans provinciestadje. Alle vier willen ze weg uit dat gat, naar Rome, maar uiteindelijk is er maar een die erin slaagt die droom te verwezenlijken. Ook Een klein mispunt is het relaas van een groepje mensen uit de provincie. Het is typisch provinciaals, al dat gedagdroom over Moskou. Op elke bladzijde van Een klein mispunt hebben ze het erover. Weg willen ze, weg. Het is niet gemakkelijk om de plaats waar je bent opgegroeid achter je te laten, maar als je het niet doet, kom je nergens.
De boeken die u tot nu toe geschreven heeft, zijn sterk autobiografisch. Gaat u zich ook nog aan pure fictie wagen?
Dat klopt niet helemaal, want Oscar en de vrouwen (nog niet in het Nederlands vertaald - MS) is grotendeels fictief. Maar ik ben inderdaad begonnen als autobiografisch auteur, en niet alleen om principiële redenen. Ik geloof dat documents humains erg aantrekkelijk zijn voor de lezer. Kijk maar naar al die biografieën die als warme broodjes over de toonbank gaan, levensgeschiedenissen van filmsterren, politici... En geen wonder, want de mensen willen altijd graag een kijkje achter de schermen nemen, ze willen de ‘waarheid’ weten. Maar die is natuurlijk altijd betrekkelijk. Zelfs de meest openhartige boeken vertellen nooit de hele waarheid.
Vrouwen komen er in uw romans niet bepaald goed af. Het zijn sletten, gekken of sadomasochistes... Erg somber allemaal...
Nee, hoor! Anna Rubinstein bijvoorbeeld is een formidabele persoonlijkheid. Uit Een klein mispunt komt ze naar voren als een zeer levenskrachtige vrouw, ook al is ze dan gek. Ik heb haar erg bewonderd, niet alleen in mijn bed maar ook in mijn boek.
En de andere vrouwen dan?
De vrouwen die ik beschrijf, hebben op zichzelf niets negatiefs, absoluut niet, en als dat soms wel zo lijkt dan is dat niet een manco van mij maar van het leven. Ik accepteer ze zoals ze zijn, ook al gaat dat misschien niet altijd van harte. Ik ben er in elk geval niet op uit ze te veranderen. Ik heb zeker het een en ander met ze te stellen gehad, maar zij ook met mij. Ik probeer ze te zien zoals ze zijn, ze te accepteren voor wat ze zijn, zonder valse emotie, zonder de valse wens ze te overheersen, ze te veranderen. Maar uiteindelijk bewonder ik ze, zelfs als het sletten zijn, waarom ook niet? Ik ben zelf ook geen brave jongen, ik deug zelf ook niet. Vandaar ook mijn voorkeur voor vrijgevochten vrouwen, avonturiersters, of vrouwen die een beetje getikt zijn.
Behalve seksuele uitspattingen zijn drankmisbruik en gewelddadigheid in uw romans ook niet van de lucht. Vanwaar die behoefte om dat soort macho-gedrag te verheerlijken?
Zo ben ik opgevoed. In mijn jeugd ben ik omringd geweest door weinig zachtzinnige mensen, criminelen, fabrieksarbeiders, eenvoudige lieden. Dat zijn zo de gewoonten in dat milieu. Macho-gedrag is voor mij dan ook niet iets negatiefs, maar een elementaire kracht. Vrouwen hebben er bovendien ook behoefte aan. Er schuilt ook een bepaald soort heroïek in. Als je niet je mannetje weet te staan, ga je eronderdoor, zeker in extreme situaties, bijvoorbeeld op een onbewoond eiland of in oorlogstijd. De kerel die de meeste lef heeft, wordt de leider en sleept de rest erdoorheen. Niet-decadente schrijvers zouden dat soort viriliteit juist moeten bewonderen, want die kan zeer creatief zijn. Anno 1990 zijn we met zijn allen zo beschaafd geworden dat we dit soort zaken niet ter sprake durven brengen, omdat ze direct worden geassocieerd met fascisme. Ook fascisten zien viriliteit als iets positiefs, maar volgens mij is het daarom nog niet iets inherent fascistisch.
In beschaafde samenlevingen wordt alles wat met gewelddadigheid te maken heeft, weggestopt, men doet alsof het niet bestaat, terwijl het een bron van creativiteit kan zijn. Samenlevingen waaruit alle geweld is weggebannen en elke wrijving is verdwenen, worden doods. Dat kan geen mens ontkennen. Zonder conflicten, tegenstellingen is er geen leven meer.
De spanningen in de wereld nemen juist af. De scheidslijnen tussen Oost en West lijken met de dag te vervagen en de kans bestaat dat er aan het eind van de eeuw ‘vrede op aarde zal heersen’. Denkt u dat zoiets als het opengaan van de Berlijnse muur ook culturele veranderingen teweeg zal brengen?
Nee, over het algemeen loopt de cultuur niet aan de leiband van de politiek. Hier in het Westen is trouwens al helemaal geen sprake meer van cultuur. Vergeleken met de jaren twintig of ook de jaren vijftig is dit een slappe, dorre tijd. De grote hedendaagse schrijvers zijn allemaal rond de zeventig. Neem Burroughs, of ook Bukowski, die in 1920 geboren is, of noem maar op... Ik ben geen liefhebber van Solzjenitsyn, maar het is toch een schrijver van een zeker kaliber - die is ook al eenenzeventig; Moravia is over de tachtig. In 1960 had je Céline, Camus... Er waren toen nog volop grote schrijvers. En nu leven de ouden nog, maar verder valt er niet veel te beleven... Oost-Duitsland,
Vervolg op pagina 12