Vrij Nederland. Boekenbijlage 1990
(1990)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermdHet ondergronds verwachtenEen paar zinnen uit de bespreking door Ton Anbeek van Piet Calis' proefschrift Het ondergronds verwachten (Boekenbijlage, 9 december '89). 1. ‘Er loopt geen rechte lijn van een van deze sympathieke clandestiene bladen naar de Keizer der Experimentelen, Lucebert. Of naar Blurb van Vinkenoog of Braak van Kousbroek en Campert. Ook hier is Calis zelf de beste advocaat van de duivel: als het experiment werkelijk in de oorlog was voorbereid, waarom duurde het dan nog vier, vijf jaar voordat de ritselende revolutie van Lucebert en de zijnen ‘echt losbrak?’ 2. ‘De meesten (van de jonge schrijvers) zouden na de oorlog niet meer schrijven of in ieder geval: niet meer publiceren.’ Is er iets mis met deze zinnen? Ja, toch wel. De criticus Ton Anbeek mag best een beetje generaliserend zijn oordeel samenvatten. Het gebeurt in de kritiek dagelijks, het is ook vaak noodzaak vanwege de gegeven ruimte. Maar de literatuurwetenschapper, die Anbeek ook is, behoort veel zorgvuldiger te zijn: hij moet zijn oordelen feitelijk onderbouwen. Doet Anbeek dat? Maar zeer ten dele. De vraag ‘waarom duurde het dan nog vier, vijf jaar voordat de revolutie uitbrak?’ heeft Anbeek niet beantwoord. En toch is dat antwoord eenvoudig. Vanaf 1945 (Zuid-Nederland werd in september 1944 bevrijd, Noord-Nederland negen maanden later, in mei 1945) tot 1955 heersten in Nederland de vermaarde slogans, nationale parolen nog wel, eerst Militair Gezag, toen Herrijzend Nederland, daarna nog Wederopbouw en ten slotte daaruit voortvloeiend de volledige restauratie van het vooroorlogse land, dat wil zeggen: niet alleen de oude maatschappelijke orde werd hersteld, maar óók de rangorde in de kunst en cultuur. Wij, de bevrijden, hadden de keuze uit twee ‘vrijheden’. Ofwel aansluiten bij de herstelde, oude orde, ofwel zwijgen. Het is geen wonder dat de jonge schrijvers van toen in vele gevallen besloten tot de tweede keus: kop dicht, handen uit de mouwen voor de wederopbouw. ‘Het ondergronds verwachten’ was definitief de bodem ingeslagen. Pas de Vijftigers hebben - zeer terecht en succesvol - met hun komplot het oude tij gekeerd. En dat was niet na vier, vijf jaar. Het heeft tot bijna tien jaar na 1945 geduurd voordat Lucebert in een zwarte cape en met een keizerskroon op zijn hoofd het boekenbal, toen in Den Haag, binnenschreed en literair Nederland schokte tot in zijn botten. Het was een literair-historisch moment. De oude orde plechtig in gala, en dan komt zomaar het nieuwe geteisem binnen in een heilige tempel! De reacties van het gevestigde literaire establishment waren zowel voorspelbaar als tragisch. Ik zal niets citeren, de voorbeelden waren en zijn overbekend. Jan G. Elburg heeft er meermalen het zijne van gezegd. De door Piet Calis gesuggereerde link tussen het ondergrondse verwachten en de nieuwe dichtkunst bestond wel degelijk, zij was alleen een omgekeerde verbinding: heftig verzet tegen de restauratie. Ton Anbeek weet dat natuurlijk, maar hij wil het niet zeggen. De ene zin onder 2. ‘De meesten (...)’ is ook maar half waar. Ik zou deze enkele relativerende regels niet kunnen schrijven als ik de gebeurtenissen van toen niet als een verlegen getuige zelf had meegemaakt. Dat is uiteraard geen verdienste, maar wel is het een marginale omstandigheid waarmee rekening kan worden gehouden. Piet Calis doet dat in zijn proefschrift, Ton Anbeek doet het niet. Formeel heeft Anbeek het gelijk aan zijn kant, inhoudelijk in geen geval. Haelen, Hans Berghuis |
|