Losbandigheid
Niet-Engelse lezers zal het vermoedelijk minder storen dat Rose Tremain niet streeft naar een authentieke stijl (de specialist op dat terrein - en wat voor een - is Peter Ackroyd, schrijver van Hawksmoor en Chatterton) of strikt historische nauwkeurigheid. Hoe minder je zelfs weet van de Engelse geschiedenis, hoe meer oog je waarschijnlijk zult kunnen hebben voor datgene waar het boek echt over gaat. Het enige dat je hoeft te weten is dat de Restauratie - die van koning Karel Stuart II, na 1660 - algemeen wordt beschouwd als een tijd van alle mogelijke losbandigheid en onmatigheid. De koning zelf was een gevatte, geile, egoïstische, cynische opportunist die altijd vrij geliefd is geweest; de schandaleuze graaf van Rochester, zelf het klassieke Restauratie-type, schreef zijn grafschrift:
Here lies our sovereign lord the King,
Whose promise none relied on;
He never said a foolish thing,
Robert Merivel, de held van Rose Tremain, is bij uitstek een man van die bonte tijd: kinderlijk hebzuchtig, gespeend van elke waardigheid en verzot op de koning, die met de eigenzinnigheid en wispelturigheid van een tovenaar in een sprookje Merivel tegelijk verheft en kleineert. Eerst verandert hij hem van een sappelende chirurgijn in lijfarts van de koninklijke spaniels, daarna geeft hij hem een adellijke titel en een landhuis, in ruil voor een huwelijk met een van zijn ('s konings) maitresses. Merival raakt uit de koninklijke gunst, maar zet de eerste stap om zijn menselijke waardigheid en ziel te vinden als hij het enige doet dat de koning hem heeft verboden en ‘waar de koning mij niet toe in staat achtte’: hij wordt verliefd op zijn vrouw. Hij wordt verstoten uit het kortstondige paradijs van zijn landhuis en maakt de pijnlijke reis door het louterende vuur der smart naar zijn ware ik. Hij zoekt zijn toevlucht in een Quaker-gemeenschap die het summum is van gematigdheid, heilige armoede en begaanheid met het uitschot onder de mensen: men verzorgt er de gekken. Het vuur is zowel letterlijk als figuurlijk: Merivel is betrokken bij de twee opvallendste gebeurtenissen van de jaren zestig: de grote pestepidemie van 1665 en de grote brand in Londen van 1666 (die vaak - maar ten onrechte - wordt beschouwd als de reden dat de pest verdween).
De tegenstelling tussen hofluxe en puriteinse soberheid, de onmiskenbare symboliek van pest en vuur, doen in deze korte samenvatting de roman veel opgelegder klinken dan bij lezing het geval is. Deze fabel van een mensenreis door het leven is veel verder uitgewerkt en vloeit over van eten, drinken, meubilair, kleding en duidelijk zichtbare voorwerpen. Merivel zelf is een volkomen geloofwaardige belichaming van de absurditeit en de hogere verlangens van de condition humaine en van de persoonlijke ‘pijn van de individuele mens’. In zijn rol van koninklijke pias ‘hebben mijn verzotheid op roddel en plezier, mijn onverzadigbare lusten, mijn hang naar wanordelijke kleding en mijn vermogen om op elk gewenst moment een scheet te laten, mij tot een van de geliefdste mannen van Whitehall gemaakt’. Merivels onbeholpen pogingen om naar het hogere te reiken door middel van wetenschap, schilderkunst, muziek, zijn grappig en ook ontroerend, en met het relaas over zijn vriendschap met de ernstige Quaker Pearce trekt de roman diepere registers van emotie open. Rose Tremain heeft een subtiele ‘touch’: ze beweegt zich luchtig van komisch naar ontroerend, van het grof-fysieke naar dromen en idealen. Ze heeft een kracht die bij hedendaagse romanschrijvers ongebruikelijk is: ze houdt wel van de diersoort ‘mens’.
Een van de opvallendste eigenschappen van deze roman is de schitterende filmische visualiteit, de zorgvuldige compositie qua kleur: Merivel tooit zichzelf en zijn huis met parvenuachtige praal van paars, goud, purper; op zijn hoed prijken veren van een pracht dat het wel lijkt of hij een driemaster op zijn hoofd heeft. In het Quaker-gesticht overheersen zwart en grijs. Dan, na de sinistere brand, eindigt het boek gelukkig, met een witte vrede. Dat gelukkige eind, waarin de koning terugkeert in de gedaante van een soort goedaardige tovenaar - of God - is als fictioneel realisme niet erg overtuigend, maar noodzakelijk voor de serieus-komische fabel - en je bent blij Merivel eindelijk rust te zien vinden.
■