Sylvia Plath in de gedaante van een schizoïde dwingeland
Een overbelichte biografie, geschreven door te veel belanghebbenden
Bitter fame A Life of Sylvia Plath door Anne Stevenson Uitgever Viking, 413 p. Importeur Penguin Books Nederland, f 65,70
Marja Brouwers
Wie was Sylvia Plath? Sinds haar overlijden in februari 1963 hebben zich rond die vraag meer dan duizend geschriften opgestapeld. Een deel daarvan kwam tot stand in de jaren zestig en zeventig onder invloed van dogmatische feministen, die de mythe schiepen van het tragisch onderdrukte genie. Bij implicatie, en soms met zoveel woorden, wees die mythe ook haar ‘onderdrukkers’ aan. Zo is bijvoorbeeld aan de vader van haar twee kinderen, de Engelse dichter Ted Hughes, de vreemde eer te beurt gevallen zijn leven en literaire loopbaan van a tot z begeleid, zo niet gedomineerd, te zien door de Amerikaanse studente met de donkere blik, die hij in Cambridge ontmoette in 1956. Hij was vijfentwintig, zij tweeëntwintig jaar oud.
Veel van het zogenaamde onderzoek naar werk en leven van Plath is weinig anders geweest dan een voorwendsel om een ideologie uit te dragen. Dat er aan correcties hier en daar behoefte heeft bestaan kan niemand verbazen. Ook de moeder van Sylvia Plath (die nog leeft) is door Plathologen met de nodige therapeutische aandacht omringd. In een begrijpelijke poging die lawine van sombere exegesen te stoppen, heeft Aurelia Schober Plath er nog het hare toe bijgedragen, door in 1975 een uitgave te verzorgen en in te leiden van de brieven, die haar dochter haar in de periode 1950-1963 vrijwel dagelijks schreef. De Letters Home zijn een onverhulde poging om het imago van de Golden Girl uit Sylvia's studentenjaren te presenteren als een alternatief voor de furie van Ariel, voor de bloedrode leeuwin van Purdah, Stings en Lady Lazarus en voor de nog verontrustender, ikloze schaduw die door eerdere gedichten spookt. Uit de toon en de loutere omvang en frequentie van haar brieven naar huis valt niet anders te concluderen dan dat Sylvia Plath zelf ook de neiging had, zich vast te klampen aan allerlei oppervlakkige ficties van het All-American genre. Maar het poëtisch materiaal dat ze in de postuum uitgegeven Ariel-reeks onverhoeds wist op te diepen blijft, hoe rauw en vormloos ook, in andere richtingen wijzen.
Sylvia Plath in 1960
Een biografe die het op zich neemt alle tegenstrijdigheden in een coherent geheel onder te brengen loopt het risico dat ze van het ene cliché in het andere rolt. Wil ze niet voor de zoveelste keer Sylvia Plath naar voren schuiven als exponent van de vrouwelijke stem, die in een door mannen beheerste literaire wereld geen kans zag om tot volle klank en wasdom te komen, dan zal ze voor ze het weet een ander volks vermoeden bevestigen en dat is, dat effectieve dichters en schrijvers al per definitie gestoorde, gefrustreerde of neurotische mensen zijn. Dit laatste is de prestatie die Anne Stevenson levert met haar onlangs verschenen Bitter Fame.
Vol verwachting is er uitgezien naar deze biografie. Anne Stevenson zou zich kunnen beroepen op de volledige medewerking van Ted Hughes, die met zijn zus Olwyn het beheer voert over de literaire nalatenschap van Sylvia Plath. Aan eerdere biografen (Ed Butscher in 1975 en Linda Wagner-Martin in 1987) was die medewerking onthouden. Met alle begrip voor de geteisterde familie Hughes moet nu helaas weer geconstateerd worden dat de medewerking van vooral Olwyn Hughes ditmaal meer dan volledig was.