Vreemde hybride
Zijn boek over ‘Evelyn Waugh en zijn vrienden’ had hij beter ongeschreven kunnen laten. Het geheel is een pijnlijke mislukking, pijnlijk omdat Carpenter met zijn biografieën van W.H. Auden en Ezra Pound bewezen heeft in staat te zijn tot beter, veel beter. Al uit de verontschuldigende toon van de ‘Author's Note’ die hij aan zijn studie vooraf laat gaan, valt op te maken dat hij zelf niet precies weet waarom hij zich zo lang met het onderwerp heeft beziggehouden: ‘Al met al hoop ik dat het boek gelezen zal worden als een klein stukje cultuurgeschiedenis, een verslag van een bepaalde stroming in de Engelse samenleving en de literatuur tijdens deze eeuw.’
Erg overtuigend klinkt dat niet. Zijn goede bedoelingen weet hij dan ook niet waar te maken. Carpenter heeft alle literatuur gelezen over de Oxford-generatie (wat een betere benaming was geweest voor deze groep mannen; Waughs Brideshead Revisited speelt weliswaar grotendeels in de jaren twintig, maar werd geschreven tijdens de oorlog), maar hij heeft er weinig aan toe te voegen. Hij schrijft goed en onderhoudend, en voor wie de anekdotes en verhalen over Waugh, Graham Greene, Harold Acton, Anthony Powell, John Betjeman, Henry Green cum suis niet kent, leest het vlot weg. Het belangrijkste punt van kritiek geldt echter de opzet van het boek: nergens weet de biograaf het aannemelijk te maken dat het werkelijk om een groep ging waarin Waugh centraal stond. Integendeel, als uit deze vreemde hybride iets duidelijk wordt, is het dat Waugh altijd een buitenbeentje is geweest, van nature een rara avis, waar hij zich ook bevond.
Gaandeweg moet Carpenter dat zelf hebben ingezien, want in de tweede helft van The Brideshead Generation zijn Waughs generatiegenoten geheel en al uit het zicht verdwenen. Het boek begint als een groepsbiografie met veel anekdotische ditjes en datjes over Oxford in de jaren twintig, maar al snel concentreert alle aandacht zich op de eenzame figuur van Waugh. Dat komt niet omdat Waugh tijdens zijn leven de gangmaker geweest zou zijn in een groepje oud-Oxford-studenten met artistieke aanvechtingen (de estheet Harold Acton was dat veel meer), maar omdat hij achteraf gezien de belangrijkste schrijver is gebleken. Veel interessanter dan deze biografische potpourri, waarin de onmogelijkste verbanden worden gelegd om het werk coherentie te verschaffen, zou dan ook een studie geweest zijn over de verschillen tussen Waugh en zijn generatiegenoten.
In een essay over Wyndham Lewis, een andere schrijver van Rechts uit de jaren dertig, heeft Frans Kellendonk geschreven: ‘Wanneer een satiricus niet de spot drijft met modieuze en voorbijgaande verschijnselen, maar dieper snijdt, dan snijdt hij zich uiteindelijk in zijn eigen vlees.’ (De veren van de zwaan, 1987.) Dat is precies wat Evelyn Waugh deed; het duidelijkst natuurlijk in The Ordeal of Gilbert Pinfold, maar ook in andere, minder ‘persoonlijke’ romans.
Waugh is de satiricus pur sang. In zijn beste werk, hoe komisch ook, is er altijd een moment dat het lachen je vergaat; dat is het moment waarop je een glimp opvangt van het claustrofobisch universum van Mr. Pinfold. Het is juist die spanning, het onheilspellende gevoel dat de hoonlach om de dolgedraaide kermis der ijdelheden ieder moment kan omslaan in een aanval van schrille hysterie, waardoor het werk van Waugh zich onderscheidt van de beste schrijvers onder zijn generatiegenoten, met uitzondering misschien van Henry Green. Het ontbreken van een werkelijk existentieel ongenoegen in het werk van Powell en Betjeman geven het iets zelfgenoegzaams, wat op den duur onverdraaglijk wordt. Zelfs in het merendeel van de romans van Graham Green blijven de dilemma's en de twijfels toch vooral van papier; de auteur lijkt meestal zelf weinig last te hebben van de wanhoop waaronder zijn personages gebukt gaan.
Net als Greene zocht ook Waugh zijn toevlucht in het katholicisme, maar hoewel het hem houvast bood, bracht het hem geen verlossing. Brideshead Revisited, zijn meest katholieke roman, is een liedje van verlangen. Wanneer critici Waugh vroegen hoe hij katholiek kon zijn en tegelijk zo'n slecht mens, antwoordde hij dat hij zonder zijn geloof een nog veel slechter mens geweest zou zijn. Dat was, zoals alles wat Waugh zei, ironisch en tegelijk de waarheid.