Heroïsch modernisme
Uw boek Ach Europa! werd in een Nederlands dagblad ‘postmodern’ genoemd. Kunt u zich daar wat bij voorstellen?
‘De mediawereld kan het nu eenmaal niet stellen zonder woorden die ad hoe worden uitgevonden. Ik hoop dat het begrip “postmodern” weer net zo snel verdwijnt als het gekomen is. Het is een zeer zwak woord, want het geeft alleen een indirecte aanduiding. Er komt iets na iets anders... Maar ja, naarmate het minder betekent, is het beter geschikt als modewoord.’
Ik wil wel een poging doen het te definiëren. Een aspect ervan is dan een groot, zo niet absoluut relativisme, verder is er ongeloof in historische vooruitgang en natuurlijk de opvatting dat het modernisme passé is.
‘Dit laatste is nog het meest solide. Je kunt zeker een epoche afbakenen, die ik “het heroïsche modernisme” noem. Deze begon rond 1910, had quasi heroïsche trekken, was erg strijdbaar - men was er heilig van overtuigd dat men iets nieuws deed. Je kunt niet ontkennen dat dit een zeer krachtige periode was en evenmin kun je ontkennen dat zij voorbij is. In 1960, toen het woord postmodern nog niet bestond, heb ik een anthologie gepubliceerd met de titel Museum der moderne Poesie. Met deze titel wilde ik duidelijk maken dat de moderne periode in de literatuur in mijn ogen ten einde was. Wij, jongere auteurs, maakten er geen deel meer van uit.
Dan het argument van het relativisme. Kijk, het fin-de-siècle was ook relativistisch, het dandyisme was relativistisch en dat is er toch altijd al geweest. Ik lees nu de correspondentie van Flaubert, beslist zeer relativistisch, hij geloofde alleen in de kunst, verder was alles voor hem betrekkelijk. In de oudheid waren er ook al sofisten die ongetwijfeld buitengewoon relativistisch waren. Dit is allemaal niet nieuw. Jezelf definiëren vind ik overigens niet zo'n goed idee. Laat dat anderen maar doen. Dat geldt voor de eenling, de schrijver, maar ook voor een tijdperk. Een tijdperk weet toch niet hoe het zelf is.
Het relativisme is ook zelf betrekkelijk. In zekere zin zijn wij allemaal cultuurrelativisten: we vinden het onzin te beweren dat de Franse cultuur de centrale cultuur van Europa is. Maar dit denken stuit snel op een grens, zoals we aan de affaire-Rushdie hebben gezien. Dan veranderen we zelf als het ware in fundamentalisten en zeggen: “Halt, zo kan het niet, dit gaat te ver.” Of wanneer je met een fascist te maken krijgt. Er zijn altijd nog posities die worden verdedigd.’
Wanneer ik uw werk lees, meen ik dan ook de omtrekken te zien van een ouderwetse liberaal.
‘Ik ben er niet op uit een of andere mening uit te denken en deze dan onder de mensen te verbreiden. Ik geloof niet in de manipuleerbaarheid, ik wil geen opvoeder zijn. Ik wil weten wat er aan de hand is, begrijpen hoe alles in elkaar zit. Ik ben een kind van de oorlog en de naoorlogse tijd en onze afrekening met het fascisme had ongetwijfeld nog een pedagogisch aspect. Dat was hier in Duitsland eenvoudig een hygiënische noodzaak. Toen was er een duidelijk onderscheid tussen degenen die gelijk hadden of ongelijk. Maar een dergelijke situatie behoort tot de uitzonderingen. In een samenleving van pluralisme, middelmatigheid, relativiteit en compromissen is de werkelijkheid veelal niet zwart-wit en ben je zelf ook niet zwart of wit.’
Wanneer je over uiteenlopende thema's schrijft, een bepaalde beschrijving geeft van verschijnselen, komt daar toch een zekere wereldbeschouwing in tot uitdrukking. U hebt het niet erg begrepen op de sociaal-democratie; iedere verzwakking van de staat is u welkom; u gelooft in individueel initiatief, ook op economisch gebied, u verwacht vooral heil van spontane maatschappelijke processen. Er zit lijn in.
‘Toch zou ik dit niet als een geloof willen betitelen. Men kan toch een houding onderscheiden van meningen en principes? Het is iets dat ik niet kan veranderen, niet omdat ik zo'n principevast mens ben, dat ben ik helemaal niet. Het is eenvoudig deel van een persoon met zijn ervaringen. Ik kan er niet tegen te worden betutteld. Ik kan geen chef verdragen en helemaal geen collectieve chef: de staat. Ik heb dit geleerd toen ik me als kind in dwangsituaties bevond, op school, in de Hitler-tijd, die uniformen. Vanuit mijn houding zal er in iedere afzonderlijke kwestie een breukvlak zijn met de sociaal-democratie. De staat die het goed met de mensen meent en weet wat goed voor ze is, die is vanuit mijn optiek al gauw angstaanjagend. En ik geloof niet dat dit een idee-fixe is - ervaringen genoeg.’
U stelt weinig vertrouwen in de sociaal-democratie, en het communisme stort nu daverend ineen. Zijn anderhalve eeuw socialistische beweging overbodig geweest?
‘Allereerst kun je zeggen dat deze hele geschiedenis bepaald niet zonder gevolgen is gebleven. Het stalinisme is natuurlijk niet het enige resultaat. Veel eisen die nu in Oost-Europa worden gesteld, zijn direct terug te voeren op de arbeidersbeweging, want kiesrecht en parlementarisme zijn weliswaar burgerlijke, liberale ideeën, maar we weten ook dat de bourgeoisie nooit algemeen kiesrecht heeft gewild. Het algemeen kiesrecht werd afgedwongen door de arbeidersbeweging. Verder was het socialisme de grote leermeester van het kapitaal. Dat we nu in het kapitalisme kunnen ademen, en voor zover we er kunnen ademen, hebben we dit te danken aan de druk van de arbeidersbeweging. Waar deze te zwak was, zoals in de Verenigde Staten, is een zeer onaangenaam kapitalisme ontstaan. Het kapitalisme is groot geworden door de slagen die het socialisme het toebracht. Dit leerproces is uitgepakt ten gunste van het kapitalisme, omdat het beter in staat was te leren. De socialisten wilden maar niet leren en dat wreekt zich natuurlijk. Treurig maar waar. Ik geloof overigens niet dat men in Oost-Europa alle historische ervaringen zal vergeten, al worden ze nu als negatief ervaren en wil men