Oude rotten doen het nog best
In hun editie van vorig jaar signaleerden Alfred Bos, Tom Engelshoven en Stan Rijven ‘een kakofonie van stijlen, sub-stijlen en bastaardvormen’ in de internationale popmuziek, alsmede het opvallende - zorgelijk stemmende - feit dat veel impulsen in de popmuziek niet langer afkomstig bleken van jongeren maar van oudgedienden, in 1988 onder anderen Van Morrisen en The Chieftains.
Uit Popjaarboek '89-'90 (Uitgever: Luitingh, 208 p., f 24,90), dit jaar samengesteld door het tweetal Bos en Engelshoven, blijkt dat er nog steeds sprake is van een ‘kakofonie van stijlen’. In haar bijdrage ‘Is er leven na acid?’ inventariseert Bambi Bogert bij voorbeeld de zich per jaar versplinterende dansmuziekstijlen. Zo kent de eigentijdse house-music nu al substijlen als techno-, garage-, en deep-house. Ska en acid-house zijn aaneengeklonterd in skacid, en dat hiphop en house elkaar niet bijten bewijst de recente wave van de hiphouse. Voeg hier de opkomst aan toe van de progressive R&B en de swingbeat - zoetgevooisde soulkikker-sound aan de pompende New Beat - en de chaos is compleet.
Wie het begint te duizelen bij zoveel obscure terminologie, hoeft niet in paniek te raken, want ook in 1989 deden de oudjes het nog best en daarom bevat Popjaarboek '89-'90 eveneens artikelen over Lou Reed, B.B. King en Joe Jackson, terwijl Tom Engelshoven in zijn bijdrage ‘Metaalmoeheid’ op nogal vileine wijze treurt over de definitieve Werdegang van David Bowie, eens de oppergod van het, leve de paradox, hitgevoelige nonconformisme, maar inmiddels verworden tot de door overjarigheid geplaagde zoeker naar de roots van de pop, een zoektocht die resulteerde in de groep Tin Machine, die aangaf dat Bowie, de authentieke poseur van weleer, het spoor volkomen bijster is en een voor zijn doen verbijsterend kitscherige oprechtheid tentoonspreidt.
Waarschijnlijk vinden Alfred Bos en Tom Engelshoven zich op het ogenblik de belangrijkste popjournalisten, want over de belangrijkste gebeurtenissen uit het afgelopen popjaar - de terugkeer van Lou Reed, de doorbraak naar het grote publiek van R.E.M. en de verrichtingen van Prince - hebben zij hun eigen artikelen uit respectievelijk Nieuwe Revu en Oor geselecteerd. Niettemin verdienen ook de bijdragen over Neneh Cherry - sexy, commercieel, puur swingend en behoorlijk geëngageerd - en The Urban Squad - Hollands hieuwste trots - alle aandacht. Verreweg het interessants is echter de inleiding van het popjaarboek, waarin Tom Engelshoven licht wanhopig de heropleving van al die oude rotten als de Stones, Paul McCartney, Neil Young, The Beach Boys en Jethro Tull signaleert. Is de popmuziek, domein van de jeugdcultuur bij uitstek, definitief in handen geraakt van schatrijke veertigers en vijftigers? Waar blijft de jeugd zelf met nieuwe bands? Is de punk werkelijk de laatste rebellerende jeugdcultus in de popmuziek geweest? Engelshoven kan het niet ontkennen: de oudgedienden kunnen bogen op een fraaie staat van dienst, en hun recente verrichtingen zijn zo oudbakken nog niet. Bovendien, en ook dat is een veeg teken, zijn veel jongere artiesten slechts succesvol op ‘striktdegelijke wijze’, aldus Engelshoven. Maar toch... ‘Wat is het voor jeugd die zich laat amuseren door veertigers? (...) Wat is het voor jeugd, met totempalen als safe sex, succes en computervirussen? Wat is dat voor jeugd die consumeert en in de pas loopt in plaats van ontregelt?’ Gelukkig tovert Engelshoven ons een hoopvolle toekomst voor: ‘Wacht maar tot de 19-jarigen van 1955 doorhebben wat voor lamlullen de 19-jarigen van 1989 waren.’
JZ