De hardnekkige tradities van China
Ooggetuigenverslagen van de Pekingse lente
De geïllustreerde atlas van China Uitgever Zomer & Keuning, 200 p., f 99,50
Hemelse vrede De lente van Peking door Vincent Mentzel, Tony Saich, Frénk van der Linden e.a. Uitgever Balans, 148 p., f 25, -
Tienanmen diary Thirteen Days in June door Harrison Salisbury Uitgever Little, Brown & Co., 176 p. Importeur Nilsson & Lamm, f 22,75
Louise Fresco
Aardrijkskunde moet een van de boeiendste disciplines zijn die er bestaan - een vak waarbij je tussen alles verbanden moet zoeken, waarbij bijna elk onderwerp legitiem is en waarvan bovendien de resultaten zo prachtig grafisch weergegeven kunnen worden. Journalistiek moet een van de boeiendste beroepen zijn die er bestaan - iedere nieuwsgierigheid is geoorloofd, ja, alles mag met alles samenhangen en hoe opzienbarender de foto's hoe beter. De kracht van beide, aardrijkskunde en journalistiek, is natuurlijk tegelijk hun zwakte. Breedte draagt het risico van oppervlakkigheid in zich, terwijl nieuwsgierigheid niet zelden het resultaat is van etnocentrisme en naïeveteit. De illustraties, foto's of kaarten, zijn zelden zo goed dat ze voor zichzelf spreken.
Door een toeval kwam De geïllustreerde atlas van China tegelijkertijd op mijn bureau met twee verslagen van de recente gebeurtenissen op het Plein van de Hemelse Vrede, zodat de bovenstaande parallel zich onontkoombaar aan mij opdrong. De geïllustreerde atlas, een vertaling van een internationaal standaardwerk geschreven door een reeks wetenschappelijke medewerkers van prestigieuze instituten zoals de British Library en de Londense School of Oriental and African Studies, is een plezier voor elke atlasliefhebber. Mooie gedetailleerde geografische kaarten, een uitgebreid chronologisch overzicht en schitterende kleurenfoto's die in een reisbrochure niet zouden misstaan. Veel korte teksten, thematisch gerangschikt in grote hoofdstukken over geschiedenis (bijvoorbeeld: De Chinese Muur, De Indringers uit het Westen), samenleving (Eten in China, Etnische Minderheden), cultuur (Zijde en Lak, Architectuur), actuele ontwikkelingen (Ontwikkelingen in de Handel, Moderne Wetenschap en Technologie) enzovoort. Om uren mee zoet te zijn en om veel van te leren - tot de optimistische dreun waarin zonder uitzondering ieder deel is getoonzet onuitstaanbaar wordt. ‘China lijkt zich in een grote sprong van de 19e naar de 21e eeuw te begeven en de veranderingen van de maatschappelijke positie van de vrouw weerspiegelt deze stormachtige ontwikkeling... Maar tradities zijn hardnekkig, ondanks China's vastbeslotenheid modern te denken... Het ziet er niet naar uit dat China voor het einde van deze eeuw een vrouwelijke premier zal hebben.’ Of: ‘Uit vorderingen op uiteenlopende gebieden als het ruimte-onderzoek, de biotechnologie en het onderzoek naar supergeleiding, blijkt dat China met de nieuwe eeuw in aantocht op een evenwichtige manier bezig is haar eigen unieke bijdrage te leveren tot de wetenschappelijke vooruitgang...’
Mei 1989. Het Plein van de Hemelse Vrede
Ook het in minder juichende termen gestelde voorwoord van professor E. Zürcher, van de Rijksuniversiteit in Leiden, ademt dezelfde geest: ‘Voor het eerst beschikken we over betrouwbare gegevens, die ons een beeld geven van de ontwikkelingen... Sinds twintig jaar zijn we bezig het echte China opnieuw te ontdekken.’
In het licht van de gebeurtenissen die in mei en juni van dit jaar in Peking en elders plaatsvonden, en de meest recente onderdrukking van dissidenten van het Chinese bewind, klinken deze beweringen wel heel schrijnend. Wat dat contrast vooral laat zien, is hoe weinig afstand het Westen en westerse wetenschapsmensen hebben kunnen nemen tot China. De wens is ook hier de vader van de gedachte. Een paar jaar lang lijkt het erop dat de Chinese samenleving geneigd is tot enige openheid, althans op onderdelen zoals toerisme en moderne industrie, en ogenblikkelijk wordt dit geïnterpreteerd in een westers kader waarin groeiende openheid gelijk staat met toenemende democratie. Dat die paar ‘open’ jaren slechts een fractie zijn vergeleken met eeuwenlange beslotenheid en wantrouwen tegenover de buitenwereld, vergeten de meesten. Dat die geschiedenis geen enkele aanleiding geeft om te verwachten dat China zo snel de overstap naar een op westerse leest geschoeide samenleving zal maken, als dat al gebeurt, wordt ook verzwegen.
De westerse publieke opinie ten aanzien van China wordt niet alleen gekenmerkt door dit soort wishful thinking, maar ook door een ongebreideld eurocentrisme (occidentalisme zou een misschien betere term zijn). Dit eurocentrisme leidt ertoe dat uit oppervlakkige gelijkenissen tussen gebeurtenissen (bijvoorbeeld tussen de Pekingse Lente en mei 1968) afgeleid wordt dat het om dezelfde onderliggende maatschappelijke processen zou gaan. Alleen al de geschiedenis van deze laatste eeuw bewijst dat een dergelijke veronderstelling voor China onhoudbaar is. Zoals Simon Leys het onlangs formuleerde in een artikel in The New York Review of Books: ‘Deze slachtingen verbijsterden de wereld - en toch zouden ze niemand hebben moeten verbazen. De slagers van Peking voelen zich terecht in verwarring gebracht door de verontwaardiging van de internationale opinie. Waarom zouden buitenlanders zo plotseling hun houding tegenover hen veranderen? Wat was er zo nieuw in de gruweldaden van juni, die tenslotte op een redelijk bescheiden schaal plaatsvonden in vergelijking met dergelijke operaties die eerder door hetzelfde regime waren uitgevoerd?’