Naast de subtiliteit van de woorden verbleekt het leven
Biografie van de ongrijpbare Federico García Lorca
Federico García Lorca A Life door Ian Gibson Uitgever Faber and Faber, 351 p. Importeur Nilsson & Lamm, f 70,55
Chris van der Heijden
Federico García Lorca is het ideale onderwerp voor een schrijversbiografie. Zijn werk is veelzijdig en van hoge kwaliteit. Zijn leven was vol beweging en drama. De periode waarin hij leefde wordt met recht een ‘zilveren tijdperk’ genoemd. De reden dat Lorca, zeker binnen Spanje, niet veel eerder met zo'n grote biografie geëerd werd, ligt dan ook niet aan zijn persoon maar aan zijn symboolfunctie en het politieke klimaat dat de vier decennia na zijn dood beheerste. En al horen de Spanjaarden het niet graag, het is in de doorbraak hiervan dat de Ierse hispanist Ian Gibson een sleutelrol gespeeld heeft, zodat we nu door de mist van mythe en politiek terug kunnen keren naar de ‘echte’ Lorca en naar een recent Spaans verleden dat voor de cultuur van het huidige land veel belangrijker is dan alle kletskoek over culturele hoofdsteden, europeanisering en andere inhaalmanoeuvres.
Het begin van deze doorbraak ligt in de zomer van 1965 toen Gibson - een stevig gebouwde vent met een grote mond, die in de Spaanse media doorgaat voor olifant in de porseleinkast - met zijn vrouw naar Granada trok om een dissertatie over Lorca te voltooien. Daar ontmoette hij op een avond de schrijverschilder Gerardo Rosales, die hem belachelijk maakte omdat hij de zoveelste buitenlander was die naar de Morenstad kwam om onderzoek te doen naar het werk van Lorca. ‘Maar geen van jullie weet precies wat er in 1936 in Granada gebeurd is,’ zei deze, ‘dat zou je nu eens moeten uitzoeken.’ Rosales kon het weten, want hij was een zoon van de familie waarbij Lorca in augustus 1936 zijn laatste vrije nacht doorbracht. Hoe dan ook, dit was de aansporing die Gibson van plan deed veranderen en op het spoor zette dat hij bijna vijfentwintig jaar zou volgen: eerst naar de ware achtergronden van de dood van Lorca (het boek daarover verscheen in 1971 voor het eerst bij een Spaanse exiluitgever in Parijs en werd vervolgens in vele talen vertaald), daarna naar het leven van de man die in ieder geval buiten eigen land doorgaat voor de grootste Spaanse schrijver uit de twintigste eeuw.
Tot verdriet van Faber and Faber verscheen het eerste deel van die biografie oorspronkelijk in het Spaans. Dat gebeurde in 1985, een jaar dus voordat het begin van de burgeroorlog herdacht werd en de wereldpers bol stond van die ‘laatste intellectuelenoorlog’ uit de geschiedenis. Het verhaal van de dood van Lorca was daarin als vanzelfsprekend de centrale gebeurtenis en Gibson dus de belangrijkste informant. Twee jaar later publiceerde hij het tweede deel. Nu pas verscheen van beide delen een sterk verkorte Engelse editie. Als leesboek heeft deze erbij gewonnen. Maar als naslagwerk verdient de Spaanse uitgave verre de voorkeur.
Het werk van Lorca komt er in deze biografie minder goed af dan je zou hopen. Ik weet niet goed of je dat Gibson mag verwijten. Lorca is zo speels, zo melancholisch, zo door en door kunstenaar dat de feiten van zijn leven (zelfs de meest dramatische, zoals die van zijn dood) verbleken naast de subtiliteit van zijn woorden. Iets meer dan drie jaar geleden ontmoette ik in de Huerta San Vicente, het buitenhuis van de familie, bij toeval het zusje van Lorca, Isabelle. Toen ik haar naar de biografie van Gibson vroeg, reageerde ze met een pissig, ‘la persona no sale’, de persoonlijkheid van Lorca komt er niet uit te voorschijn en dus is het boek mislukt. Ik vond en vind dat een onterechte kritiek, te meer daar Gibson de Spaanse editie van zijn biografie opent met een uitvoerig hoofdstuk over de ongrijpbaarheid van die persoon en het gevoel van genialiteit dat eenieder in zijn omgeving ervoer. In de Engelse uitgave is ook dat sterk bekort en deels ondervangen door een uitspraak van Cocteau: ‘Je me demande comment les gens peuvent écrire la vie des poètes, puisque les poètes eux-mêmes ne pourraient écrire leur propre vie. Il y a trop de mystères, trop de vrais mensonges, trop d'enchevêtrement.’ In de inleiding zegt Gibson iets dergelijks in andere bewoordingen: ‘In het geval van Lorca weten we veel over de publieke persoon (al bij zijn leven was hij beroemd en werden zijn bezigheden in de breedsprakige Spaanse pers van die jaren uitvoerig belicht), maa over zijn innerlijk is veel, veel minder bekend. Zo komt het dat het verlangen van de biograaf om de verborgen en vaak gekwelde kant van Lorca's karakter te onderzoeken aanhoudend op problemen stuitte.’ Een aantal jaren geleden vertelde Gibson me dat hij van Lorca alles, maar dan ook werkelijk alles wist. Maar niet hoe zijn stem klonk. De enige geluidsopnamen die van hem bestaan zijn pianoklanken met zang van La
Argentinita. Zijn geluid werd nooit vastgelegd. Gibson zocht ernaar in Argentinië, Cuba, New York. In Spaanse archieven, bij vrienden.
Lorca met zijn moeder, zijn zusters Concha en Isabelle en zijn broer Paco