Vrij Nederland. Boekenbijlage 1989
(1989)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermdOude-Pekela (1)Waarom schrijft A.J. Heerma van Voss (Boekenbijlage, 25 november) zo'n negatieve recensie over het boek Zedenangst van Benjamin Rossen (dat een beeld geeft van de massahysterie rond het - vermoedelijk vermeende - zedenschandaal in 1987-1988 in Oude-Pekela, en probeert te verklaren waarom Nederland op zijn kop stond terwijl nooit bewezen is dat er ook maar één geval van ontucht heeft plaatsgevonden)? Sommige verwijten van Heerma van Voss zijn beslist onterecht: 1. Heerma van Voss schrijft: ‘Dat een massapsycholoog, met al dit materiaal in de hand, kan beweren dat er niets is gebeurd in Oude-Pekela, is eigenlijk onbegrijpelijk. Een heel dorp verscheurd en opgezweept, de halve Nederlandse pers over haar toeren, wankelende autoriteiten - en dit alles zou geen enkele reden hebben die de moeite van nader onderzoek waard is?’ Wat Rossen doet is echter: a. niet uitsluiten dat zich slechts een klein incident heeft voorgedaan in Oude-Pekela, en b. met argumenten vaststellen dat er sprake is geweest van overspannen reacties van onder meer onderwijzend personeel, hulpverleners en niet in de laatste plaats van journalisten. Dit alles was voor Rossen kennelijk juist wel reden voor nader onderzoek, zijn boek is daarvan het gevolg. 2. Heerma van Voss signaleert verder de volgende opvatting van Rossen: ‘als er al iets gebeurd zou zijn met de kinderen, dan was het ook niet zo erg.’ Hiermee trekt hij de integriteit van Rossen sterk in twijfel, terwijl het boek integendeel blijk geeft van Rossens bezorgdheid om het kind (dat bij idiote paniek niet gebaat is) en Rossens streven het kind voorde schadelijke gevolgen van de zedenangst in de toekomst te behoeden. 3. Ook dat Rossen van mening zou zijn dat ‘de jodenvervolging op een halve bladzij is samen te vatten’ kan niet zijn ontleend aan het boek. Gezien deze punten wordt wat Marten Brouwer in het voorwoord stelt, interessant: ‘...Als iemand twijfels uit aan de gerechtvaardigdheid van kruistochten, dan zal hij of zij zelf wel niet deugen. Je kunt veilig voorspellen dat dit ook het lot zal zijn van Rossens monografie in de handen van nogal wat recensenten.’ Amsterdam, Anton de Goede
Naschrift A.J. Heerma van Voss: De jodenvervolging wordt door Rossen, van het begin tot en met het einde, besproken op de bovenste helft van blz. 16 van zijn boek. Bij andere beweringen gaf ik citaten van de auteur, waarop de briefschrijver niet ingaat. | |||||||||
Oude-Pekela (2)In zijn recensie van Rossens boek Zedenangst ontpopt Heerma van Voss zich als de rücksichtlose verdediger van het burgermansfatsoen waar het gaat om seksuele relaties tussen volwassenen en kinderen. Die zijn taboe. Er mag niet over worden nagedacht en er mag zeker niet aan worden getwijfeld of die relaties nu wel altijd en onder alle omstandigheden afkeurenswaardig zijn. Wie dat toch doet, zoals Benjamin Rossen, kan rekenen op een fikse afstraffing van Heerma van Voss, bestaande uit van suggestief commentaar voorziene citaten, en insinuaties. De opvattingen over ‘pedofilie’ die Heerma van Voss tot de zijne rekent, acht hij kennelijk zo vanzelfsprekend dat hij het niet eens nodig vindt ze te verwoorden, laat staan te beargumenteren. Op zich niet zo gek, want het zijn precies de vooroordelen, mythen en stereotypen die deel uitmaken van de geestelijke bagage van de gemiddelde Nederlander:
Een serie vooroordelen gebaseerd op angst voor seksualiteit en gevoed door grenzeloze domheid en hypocrisie. Wie Benjamin Rossen verwijt, dat hij zich bij het vormen van zijn mening over pedofilie ‘verre heeft gehouden van alles wat er de laatste tien jaar over incest en seksueel misbruik geschreven en verteld is’, suggereert dat onderzoek naar seksuele mishandeling van kinderen tot de ‘standaardliteratuur’ over pedofilie behoort, en dus zonder blikken of blozen geweld en seksualiteit identificeert, is dom of te kwader trouw. Alkmaar, R. Rehm | |||||||||
Rode rakker (1)De bespreking van Hans Hoenjets verhalenbundel De wraakengel door Jacques Kruithof in de Boekenbijlage van 2 december is zo ongeveer het stompzinnigste en zeker het arrogantste dat de afgelopen 20 jaar in de kolommen van Vrij Nederland verschenen is. Als lezer zou ik graag verschoond blijven van ‘kritieken’ waarin de auteur ‘echt niets aardigs weet te verzinnen’, ‘geen fiducie’ in het boek heeft, en niet verder komt dan ‘strafwerk uitdelen’. Bovendien daag ik Kruithof uit de stelling te bewijzen waarin hij zegt dat Hoenjet ‘een van die rode rakkers’ is die ‘de literaire kolommen van de Volkskrant hielpen vullen met neo-marxistische praatjes’. Zelfs als dat waar zou zijn, dan nog zou het beter zijn dan een krant helpen vullen met quasi-kritische prietpraat. Tilburg, Ed Schilders | |||||||||
Rode rakker (2)In de Boekenbijlage van 2 december probeert Jacques Kruithof in één adem drie boeken te bespreken, een methode die George Orwell | |||||||||
[pagina 7]
| |||||||||
ooit terecht als ‘minachtend en gemakzuchtig’ typeerde. Dat Kruithof aan het eind van zijn betoogje melding maakt van zijn ergernis over mijn verhalenbundel De wraakengel is zijn zaak. De man moet en mag vinden wat hij wil. Waar ik me aan stoorde was de botte leugen die hij debiteert: ‘Hans Hoenjet, een van die rode rakkers die in de jaren zeventig de Volkskrant hielpen vullen met neomarxistische praatjes.’ Ik tart hem één artikel uit mijn ‘Volkskrantperiode’ te noemen, waarin ik ‘neomarxistische praatjes’ verkondigde. En om het hem nog makkelijker te maken, mag hij ook al mijn andere bijdragen uit De Tijd, NRC Handelsblad en de Haagse Post erop naslaan. Ik bedoel, waar heeft die man het eigenlijk over? Geheel in zijn stijl zal ik hem ook maar wat strafwerk opgeven. Hij zou Eco's In de naam van de roos integraal moeten overschrijven, zodat hij enig historisch besef en gevoel voor research krijgt. Mocht hij daar niets voor voelen, wil ik hem graag de adressen van enkele volkse periodieken verschaffen, waar ze altijd belangstelling hebben voor dommeriken die zich hebben gespecialiseerd in roddel & laster. Nijmegen, Hans Hoenjet | |||||||||
RekelOmdat hier via mij iemand wordt aangevallen die zich niet kan verdedigen, althans niet schriftelijk, één vraag bij Midas Dekkers' bespreking van Het Scheepsorkest: hoe kan iemand, die het boek gelezen heeft, zich afvragen hoe ik een hond met de naam Rekel kan verdragen? Het antwoord staat op pagina 93: ‘Schrijvers noemen hun hond Kafka of Jansen of Karenin. Deze zwart-witte bastaard heette al Rekel in het asiel en wij vonden dat geen reden om hem te laten vergassen.’ Ik geef toe dat ik me weleens geneer als we weer eens een Rakker tegenkomen, maar verder is het heel goed uit te houden. Woerden, Koos van Zomeren |
|